Redekundig ontleden (havo 3)

Nederlands
Hoofdstuk 30: Redekundig ontleden

7 maart 2022
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Hoofdstuk 30: Redekundig ontleden

7 maart 2022

Slide 1 - Tekstslide

Redekundig ontleden
Redekundig ontleden is het verdelen van een zin in zinsdelen die elk een eigen grammaticale functie hebben.

Zinsdelen = dit kunnen groepen van woorden zijn, maar dit kan ook een los woord zijn. 

  • persoonsvorm
  • onderwerp 
  • werkwoordelijk gezegde 
  • naamwoordelijk gezegde
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp
  • voorzetselvoorwerp
  • bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Tekstslide

Welke zinsdelen snap je?

Slide 3 - Woordweb

Wat vind je moeilijk?

Slide 4 - Woordweb

Persoonsvorm (PV)
De persoonsvorm is een werkwoordsvorm die vertelt wat het onderwerp 'doet'. 
Alles wat je in gedachten voor de persoonsvorm kunt plaatsen = een zinsdeel 

De politie/ vond/ in de woning/ een geheime ruimte/ achter een groot schilderij.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
  • zoek altijd eerst de persoonsvorm
  • het enige werkwoord dat van vorm kan veranderen
  • de persoonsvorm is nauw verbonden met het onderwerp (congruentie)


                                      De jongen heeft de fiets wit gelakt.
                                         De jongen had de fiets wit gelakt.

Uitleg

Slide 6 - Tekstslide

Onderwerp
Elke zin gaat over wat iets of iemand doet. 

Zinsdeel waarin staat wie of wat dat is = het onderwerp (OW)

Slide 7 - Tekstslide

      Het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan. 
Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets doet.

Jan kijkt naar buiten.
Jan heeft naar buiten gekeken.
Uitleg

Slide 8 - Tekstslide

          Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk, enz.) naamwoord. 

Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is

Eigenschappen (iets zijn) worden gekoppeld d.m.v. een koppelwerkwoord!
Uitleg

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide


Henk heeft de hond uitgelaten.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

Benoem de pv, ow en wwg of nwg.
De Nederlandse schatkist loopt jaarlijks 22 miljard euro mis.

Slide 12 - Open vraag

Opdracht I
  • Wat: Maak de opdrachten hiernaast en noteer de antwoorden (schrift/ laptop)
  • Hoe: maak de opdracht individueel. 
  • Hulp: overleg met je duopartner.
  • Tijd: 10 minuten
  • Achteraf nabespreken




Slide 13 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp is het zinsdeel dat de werking van het gezegde ondergaat.

Het zinsdeel waarmee iets gebeurt. 

De mentor overhandigde Andries zijn rapport. 
ow = de mentor
pv = overhandigde          wwg = overhandigde

Antwoord: zijn rapport
Lijdend voorwerp:
Wie/wat + wwg + onderwerp?

Slide 14 - Tekstslide

meewerkend voorwerp (MV)
Soms is er naast OW en LV ook nog een derde partij.

Iemand die iets krijgt of verneemt of iemand voor wie iets wordt gedaan. 

Het 'werkt mee' aan wat het onderwerp 'doet'.

Slide 15 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp






Ik mag aan de koningin een bos bloemen overhandigen.
Ik mag de koningin een bos bloemen overhandigen. 
Meewerkend voorwerp:
Aan wie/voor wie + wg + onderwerp + lijdend voorwerp?
 
Let op:
Alleen als je aan/voor kunt weglaten of toevoegen is een zinsdeel een mv.   

Slide 16 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp (VV)
Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel dat een sterke band heeft met het werkwoord in een zin.

Werkwoorden met vaste voorzetsels: 
Houden van
Terugkomen op
rekenen op

Slide 17 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Bijwoord geeft extra informatie over het gezegde.

Wat geeft de bijwoordelijke bepaling aan?
- Tijd (wanneer)
- Plaats (waar)
- Reden (waarom)

In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan. 



Slide 18 - Tekstslide

Benoem indien aanwezig het LV, MV, VV en alle bijwoordelijke bepalingen.
De Duitse auto-industrie ondervindt veel hinder van de wereldwijde handelsperikelen

Slide 19 - Open vraag

Opdracht II
  • Wat: Benoem indien aanwezig het LV, MV, VV en alle bijwoordelijke bepalingen.
  • Hoe: maak de opdracht individueel. 
  • Hulp: overleg met je duopartner.
  • Tijd: 5 minuten
  • Achteraf nabespreken




Slide 20 - Tekstslide