Fabrieken en arbeiders

Deel 1 - tijdvakken
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deel 1 - tijdvakken

Slide 1 - Tekstslide

Welk tijdvak komt vóór het tijdvak van ontdekkers en hervormers.
A
monniken en ridders
B
steden en staten

Slide 2 - Quizvraag

Welk tijdvak komt direct na ontdekkers en hervormers?
A
pruiken en revoluties
B
regenten en vorsten

Slide 3 - Quizvraag

Welk tijdvak komt tussen grieken en romeinen en steden en staten?
A
monniken en ridders
B
ontdekkers en hervormers

Slide 4 - Quizvraag

Welk tijdvak is het eerste tijdvak?
A
Grieken en Romeinen
B
jagers en boeren

Slide 5 - Quizvraag

Welk tijdvak is het laatste tijdvak?
A
televisie en social media
B
televisie en raketten
C
televisie en terreur
D
televisie en computer

Slide 6 - Quizvraag

Welke jaartallen passen er bij het tijdvak van wereldoorlogen?
A
1930-1955
B
1900-1950
C
1900-2000
D
1920-1970

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Deel 2 - kenmerkende aspecten

Slide 9 - Tekstslide

'Het ontstaan van feodale verhoudingen en bestuur' past bij...
A
tijd van monniken en ridders
B
tijd van burgers en stoommachines

Slide 10 - Quizvraag

Bij burgers en stoommachines past: discussies over de sociale kwestie. Wat is de sociale kwestie?
A
Niet weten op welke politieke partij je moet stemmen
B
De slechte situatie van de arme arbeiders in de steden
C
Grote oorlogen in Europa, veroorzaakt door Napoleon
D
Dat mensen hun buurtgenoten niet leren kennen

Slide 11 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding...

Slide 12 - Tekstslide

Bij welk kenmerkend aspect past de afbeelding?
A
Opkomst van emancipatiebewegingen
B
Discussies over de sociale kwestie
C
Industriële revolutie als basis voor de industriële samenleving
D
Opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen

Slide 13 - Quizvraag

De opkomst van rationeel denken en verlicht optimisme past bij...
A
Regenten en vorsten
B
Pruiken en revoluties
C
Burgers en stoommachines
D
Wereldoorlogen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van verlicht denken?
A
Het gebruik van computers
B
De bijbel niet zien als de belangrijkste bron van kennis
C
De uitvinding van de stoommachine
D
De uitvinding van nieuwe oorlogsvoertuigen, zoals de tank

Slide 15 - Quizvraag

Wat is handelskapitalisme?
A
Nederlands-Indië was een Nederlandse kolonie
B
De uitvinding van de stoommachine
C
De ontdekking van Amerika
D
Geld investeren in de handel, om meer winst te verdienen

Slide 16 - Quizvraag

In welk tijdvak was de Nederlandse republiek wat betreft economie en staatkunde erg bijzonder?
A
Ridders en monniken
B
Steden en staten
C
Ontdekkers en hervormers
D
Vorsten en regenten

Slide 17 - Quizvraag

Deel 3 - de industriële revolutie

Slide 18 - Tekstslide

Waarom is het logisch dat de demografische revolutie op de agrarische revolutie volgt?

Slide 19 - Open vraag

Leg uit wat het verband is tussen de spinning jenny en huisnijverheid.

Slide 20 - Open vraag

De schietspoel werd gebruikt om te...
A
Weven
B
Spinnen

Slide 21 - Quizvraag

Leg uit waarom het waterframe (machine aangedreven door een waterrad) niet bij huisnijverheid past.

Slide 22 - Open vraag

Leg uit wat het verband is tussen de stoommachine en urbanisatie.

Slide 23 - Open vraag

De arbeiders in de stad hadden te maken met slechte WERKomstandigheden en slechte LEEFomstandigheden.

Slide 24 - Tekstslide

Noem voorbeelden van slechte werkomstandigheden

Slide 25 - Woordweb

Noem voorbeelden van slechte leefomstandigheden

Slide 26 - Woordweb

Een laag loon hoort bij
A
leefomstandigheden
B
werkomstandigheden

Slide 27 - Quizvraag

Een slecht onderhouden huis hoort bij
A
leefomstandigheden
B
werkomstandigheden

Slide 28 - Quizvraag

Wat was een oorzaak voor de slechte leefomstandigheden?
A
Er waren ineens veel arbeiders naar de stad gekomen
B
De arbeiders gaven niks om hoe hun huizen eruit zagen
C
Er waren geen goede materialen beschikbaar om huizen te bouwen

Slide 29 - Quizvraag

Wat was een gevolg van de slechte leefomstandigheden?
A
Er kwam oorlog
B
Er ontstonden politieke partijen
C
De mensen kregen gezondheidsklachten
D
De stad groeide snel

Slide 30 - Quizvraag