Bron 1 Marten Douwes Teenstra werkte vanaf 1824 zes jaar als landbouwadviseur en waterstaatinspecteur in Suriname. Naast deze twee functies was hij ook actief in het christelijk bekeringswerk. Dat laatste bleek een lastige opgave, omdat veel tot slaaf gemaakten bleven vasthouden aan hun eigen, deels uit Afrika stammende, religieuze en spirituele opvattingen, Winti. Over zijn jaren in Suriname schreef Teenstra een boek. Daaruit een fragment:
Een directeur van een plantage moet op een afgelegen plek, als in het bos verloren, zijn leven in stille eenzaamheid doorbrengen. Daarbij is het hem niet vergund, de edelste lichamelijke genoegens van een wettig huwelijk te mogen smaken. Maar het is de regel van de plantage-eigenaren dat een directeur niet getrouwd mag zijn. Daarom hebben veel directeuren al ontslag genomen of zijn ontslagen.
De regel heeft tot gevolg, dat de directeur, zeker als hij nog een jonge man is, met een slavin leeft zonder met haar getrouwd te zijn.
De hierbij verwekte kinderen omhelzen, in hun kinderlijke onschuldige, de knieën van hun vader. Deze moet zijn hart en zijn ogen voor die onschuldige liefkozingen sluiten, hoewel hij, weliswaar, vader van die kinderen is, maar toch behoren zij hem niet. Hij heeft namelijk zijn kinderen, op de lijst van de op de plantage geboren slaven moeten schrijven. De kinderen groeien dus in slavernij op, en de vader moet zijn kinderen als het eigendom van zijn afwezige bestuurders in Nederland beschouwen. Wil hij nu zijn kinderen, hetzij met, hetzij zonder moeder, vrijkopen, dan moet men voor iedere vrij te kopen slaaf, voor een brief van manumissie, 500 Nederlandse guldens aan het land betalen. En dan moeten wij in dat land, Suriname, aan de heidenen en slaven de menslievendheid van het christendom prediken?