unit 3 - test woorden en present

9 February
    
T1A
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

9 February
    
T1A

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag gaan we eens kijken of alles er zo'n beetje in zit.

You're ready? Houd op een blaadje bij hoe veel vragen je goed hebt!
Today's programme

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal:
boffen

Slide 3 - Open vraag

Vertaal:
viering

Slide 4 - Open vraag

Vertaal:
gastvrouw

Slide 5 - Open vraag

Vertaal:
nationale feestdag

Slide 6 - Open vraag

Vertaal:
bericht

Slide 7 - Open vraag

Vertaal:
datum

Slide 8 - Open vraag

Vertaal:
feliciteren

Slide 9 - Open vraag

Vertaal:
iedereen

Slide 10 - Open vraag

Vertaal:
vuurwerk

Slide 11 - Open vraag

Vertaal:
taart

Slide 12 - Open vraag

Vertaal:
traditie

Slide 13 - Open vraag

Sue sometimes (drive)
to school.
A
drives
B
is driving
C
am driving
D
drive

Slide 14 - Quizvraag

(leave / you)
the school at the moment?

A
Leave
B
Do you leave
C
Is you leave
D
Are you leaving

Slide 15 - Quizvraag

Peter (want)
to learn English.

A
is wanting
B
want
C
wants
D
does want

Slide 16 - Quizvraag

The train mostly (leave)
at three.

A
is leaving
B
leave
C
leaves
D
do leave

Slide 17 - Quizvraag

The baker (offer)
free bread every Sunday.


A
do offer
B
is offering
C
offers
D
offer

Slide 18 - Quizvraag

Shhh! Sean (practise)
the guitar!
A
is practising
B
is practiseing
C
practices
D
practics

Slide 19 - Quizvraag

1. Riding a bike is the (fast) way to travel through New York.





Slide 20 - Open vraag

2. The rollercoaster ride was (scary) than the ghost house ride.

Slide 21 - Open vraag

3. Central Park is much (big) than most parks in the Netherlands.

Slide 22 - Open vraag

4. A bike messenger has one of the (dangerous) jobs in the city.

Slide 23 - Open vraag

5. Is taking the subway (cheap) than taking a taxicab?

Slide 24 - Open vraag

6. The people on the bus were a lot (nice) than the ones on the subway.


Slide 25 - Open vraag

7. Travelling by taxi is (expensive) than travelling by bicycle.



Slide 26 - Open vraag

8. That supermarket is the (good) shop in this street.



Slide 27 - Open vraag

8. That supermarket is the (good) shop in this street.



Slide 28 - Open vraag