In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
1.1 §3.3 Klimaatfactoren
Slide 1 - Tekstslide
Wat moet je kunnen/kennen?
Je kunt temperatuurverschillen in Nederland verklaren met behulp van de vier klimaatfactoren
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Hoe kun je het klimaat van een gebied bepalen?
A
Je meet de warmte, neerslag en de wind.
B
Je meet hoe warm het is gedurende 1 jaar.
C
Je meet het weer over een periode van 30 jaar.
D
Je kijkt naar de zomer- en wintertemperatuur.
Slide 4 - Quizvraag
Dus, wat is klimaat?
Slide 5 - Open vraag
Weer- en klimaatfactoren
Beïnvloeden de verschillen in temperatuur
- De afstand tot zee
- De breedteligging
- De hoogteligging ten opzichte van het zeeniveau
- De aanvoer van warmte en kou van elders
Slide 6 - Tekstslide
Afstand tot zee
De gesteldheid van het aardoppervlak beïnvloedt de temperatuur land warmt sneller op en koelt weer sneller af dan water
Slide 7 - Tekstslide
Afstand tot zee
Nederland:
meestal wind uit het westen aanlandige wind (wind van zee)
in de zomer: relatief koele lucht
in de winter: relatief warme lucht
aflandige wind (wind van land)
in de zomer: extra warm
in de winter: extra koud
Slide 8 - Tekstslide
Welke uitspraak is juist?
A
In de winter is de zee warmer dan het land.
B
In de zomer is de zee koeler dan het land.
C
Een landwind heeft in de zomer een verkoelend effect.
D
Een zeewind heeft in de winter een verkoelend effect op het land.
Slide 9 - Quizvraag
Welk kenmerk van aanlandige wind is juist?
A
In de zomer is aanlandige wind warm.
B
Aanlandige wind waait vanaf het land naar zee.
C
In de winter is aanlandige wind koud.
D
In de winter is aanlandige wind warm.
Slide 10 - Quizvraag
De breedteligging
Dit gaat overde afstand tot de evenaar. Hoe verder bij de evenaar vandaan, hoe kouder.
De breedteligging heeft op twee manieren invloed op de temperatuur:
1. zoninvalshoek
2. afstand van de zonnestralen
breedtelijnen
Dit zijn de lijnen vanaf de evenaar (0 graden) naar de polen (90 graden).
Slide 11 - Tekstslide
Hoe dichter bij de noordpool, hoe kleiner de invalshoek. Hoe schuiner de zonnestraal, hoe minder warm een gebied wordt.
Hoe groter het oppervlak dat verwarmt moet worden, hoe minder warm het wordt.
Zoninvalshoek
Slide 12 - Tekstslide
Afstand van de zonnestralen
Slide 13 - Tekstslide
De zon legt een lange afstand af
De zon legt een korte afstand af
De zon lheeft schuine zonnestralen
De zon lheeft rechte zonnestralen
Slide 14 - Sleepvraag
Hoogteligging
De aarde verwarmt de atmosfeer van onderaf
Hoe hoger hoe kouder
per kilometer hoger is het 6 °C kouder
- 100 m stijgen = -0,6°C kouder Nederland weinig hoogteverschillen, dus weinig invloed op de temperatuur
Slide 15 - Tekstslide
Het hoogste punt in NL is de Vaalserberg: 322 hoog. Je staat bijna op de top, op 300 meter boven NAP. Hoe groot is het temperatuurverschil met een plaats op zeeniveau? Berekening!
Slide 16 - Open vraag
Aanvoer van warmte en kou
Onze temperatuur wordt ook bepaald door andere plekken op de aarde.
Door lucht- en zeestromen komen invloeden van andere plekken bij ons en dit zorgt ervoor dat wij een zacht klimaat hebben.
Slide 17 - Tekstslide
Invloed warme Golfstroom in Europa: deze warme zeestroom zorgt ervoor dat warme lucht via zee in Europa komt. Zo zie je dat de Golfstroom langs Noorwegen gaat.... en dat heeft gevolgen!
Een koude zeestroom stroomt langs de kust van Canada. Dit zorgt voor koude lucht in dit gebied...
Wind en zeestromen kunnen zorgen voor temperatuurverschil tussen plaatsen die op dezelfde breedteligging liggen