M2 Talent H2.4 Grammatica les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 2

H2.4 Grammatica

Les 1

Doel van de les

Aan het eind van de les kan je 

- de persoonsvorm in een zin vinden.

- het onderwerp in een zin vinden.

- het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden.

- het lijdend voorwerp in een zin vinden.

- het meewerkend voorwerp in een zin vinden.

Lijdend voorwerp

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

• Zoek de persoonsvorm
• Zoek het werkwoordelijk gezegde
• Zoek het onderwerp
• Stel de vraag: wie (of wat) + wg + ow

Oefenen: kopieerblad opdr. 1

Stap 1: zoek de PV (zet er een streep onder)

Stap 2: zoek het WG

Stap 3: zet zinsdeelstrepen

Stap 4: zoek het OW

Stap 5: zoek het LV

Koen | krijgt | een hamster.

• Persoonsvorm = krijgt
• Werkwoordelijk gezegde = krijgt
• Onderwerp = Koen
• Lijdend voorwerp = een hamster

De hamster | heeft | een looprad | in zijn kooi.

• Persoonsvorm = heeft
• Werkwoordelijk gezegde = heeft
• Onderwerp = De hamster
• Lijdend voorwerp = een looprad

Koen | houdt | een spreekbeurt.

• Persoonsvorm = houdt
• Werkwoordelijk gezegde = houdt
• Onderwerp = Koen
• Lijdend voorwerp = een spreekbeurt

Hij | gaat | zijn klasgenoten | hamsterfeiten | vertellen.

• Persoonsvorm = gaat
• Werkwoordelijk gezegde = gaat vertellen
• Onderwerp = Hij
• Lijdend voorwerp = hamsterfeiten

Iris | stelt | Koen | veel vragen.

• Persoonsvorm = stelt
• Werkwoordelijk gezegde = stelt
• Onderwerp = Iris
• Lijdend voorwerp = veel vragen

Zelf | heeft | Iris | een cavia | gehad.

• Persoonsvorm = heeft
• Werkwoordelijk gezegde = heeft gehad
• Onderwerp = Iris
• Lijdend voorwerp = een cavia

Meewerkend voorwerp

• Komt voor in zinnen waarin iets aan iemand wordt gegeven of verteld
  
• Kan met het voorzetsel ‘aan’ of ‘voor’ beginnen, maar dat hoeft niet. Vaak kun je dat voorzetsel weglaten of erbij zetten. 
  

Vraag: aan wie/voor wie + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp + rest? Antwoord = meewerkend voorwerp.

Voorbeeldzinnen

Voorbeeld: Ik gaf het boek aan hem.

Aan wie/voor wie gaf ik het boek? Antwoord = aan hem

Voor mijn moeder heeft oma bloemen meegebracht.

Aan wie/voor wie heeft oma bloemen meegebracht? Antwoord = voor mijn moeder  

Oefenen: kopieerblad opdr.  2

Stap 1: zoek de PV (zet er een streep onder)

Stap 2: zoek het WG

Stap 3: zet zinsdeelstrepen

Stap 4: zoek het OW

Stap 5: zoek het LV

Stap 6: zoek het MV

De antwoorden | gaf | de tweedeklasser | aan zijn docent.

• PV = gaf
• WG = gaf
• OW = de tweedeklasser
• LV = de antwoorden
• MV = aan zijn docent

Mijn moeder | vertelde | me | een nieuwtje.

• PV = vertelde
• WG = vertelde
• OW = mijn moeder
• LV = een nieuwtje
• MV = me

De buurvrouw | ging | een oppas | voor Emmy | zoeken.

• PV = ging
• WG = ging zoeken
• OW = de buurvrouw
• LV = een oppas
• MV = voor Emmy

Mijn oma | leest | Emmy | een verhaaltje | voor.

• PV = leest
• WG = leest voor
• OW = mijn oma
• LV = een verhaaltje
• MV = Emmy

Ik | gaf | mijn moeder | een cadeau | voor haar verjaardag.

• PV = gaf
• WG = gaf
• OW = ik
• LV = een cadeau
• MV = mijn moeder

Aan de slag

H2.4 Grammatica

Maak opdracht 1 t/m 6