17/11 Grammatica woordsoorten deze, dit en die

Belangrijke zaken
  • Lesson up (klassencode GZKWA)
  • Deze week verwerkingsopdracht fictie af en inleveren (let op, de fictieopdrachten tellen dit jaar voor een combi-cijfer)


De toetsstof van H2 bevat Lezen, Schrijven, woordenschat, grammatica zinsdelen, grammatica woordsoorten, formuleren en spelling + voorkennis van hoofdstuk 1.
Vorige week: 
  • Woordenschat & grammatica h2
  • Verwerkingsopdracht boek 1 (fictie-opdracht)
  • Toets nabespreken

Vandaag
  • Grammatica woordsoorten h2
  • Online oefeningen maken over woordsoorten (onbepaalde voornaamwoorden h2)
  • LESDOEL: 'Ik weet bij welke woordsoorten van wie, die en dat horen en weet hoe ik onbepaalde voornaamwoorden moet benoemen'.

Let op: Zorg dat je deze week weer elke les een boek bij je hebt.

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Belangrijke zaken
  • Lesson up (klassencode GZKWA)
  • Deze week verwerkingsopdracht fictie af en inleveren (let op, de fictieopdrachten tellen dit jaar voor een combi-cijfer)


De toetsstof van H2 bevat Lezen, Schrijven, woordenschat, grammatica zinsdelen, grammatica woordsoorten, formuleren en spelling + voorkennis van hoofdstuk 1.
Vorige week: 
  • Woordenschat & grammatica h2
  • Verwerkingsopdracht boek 1 (fictie-opdracht)
  • Toets nabespreken

Vandaag
  • Grammatica woordsoorten h2
  • Online oefeningen maken over woordsoorten (onbepaalde voornaamwoorden h2)
  • LESDOEL: 'Ik weet bij welke woordsoorten van wie, die en dat horen en weet hoe ik onbepaalde voornaamwoorden moet benoemen'.

Let op: Zorg dat je deze week weer elke les een boek bij je hebt.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

De woordsoorten van wie, die & dat
Dit filmpje vind je in de online methode van NN (h2, grammatica woordsoorten)

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten blz 64
De woorden wie, die en dat kunnen tot verschillende woordsoorten behoren:

• wie – vragend voornaamwoord (vr.vnw), betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw) of betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr.vnw m.i.a.);

• die – aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) of betrekkelijk voornaamwoord en een enkele keer betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent;

• dat – aanwijzend voornaamwoord, betrekkelijk voornaamwoord of onderschikkend voegwoord (os.vgw).

Slide 4 - Tekstslide

 Betrekkelijk voornaamwoorden met een ingesloten antecedent.
Er zijn ook betrekkelijk voornaamwoorden met een ingesloten antecedent. 
Dat betekent dat waar het betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst opgenomen is in het betrekkelijk voornaamwoord. 
Betrekkelijk voornaamwoorden met een ingesloten antecedent zijn bijvoorbeeld: ‘wie’, ‘hij’, ‘ieder’, ‘zij’ en ‘allen’. 

Een voorbeeld van een zin met een betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent is ‘Wie zoet is krijgt lekkers’ en ‘Wat je zegt ben je zelf’.

Welke zin heeft een betrekkelijk voornaamwoord (m.i.a.) en welke eentje zonder?
  1. De schoenen die ik gisteren aanhad.
  2. Wie steelt is een dief.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord: Alles wat hij wil, is een beetje rust aan zijn hoofd.
A
alles
B
is
C
wat
D
aan

Slide 6 - Quizvraag

In welke zin staat een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Wie gaat er mee naar het zwembad?
B
Dit cadeau is voor jou.
C
Het cadeau dat ik heb gekregen, vind ik erg mooi.
D
Ik heb niets gekregen voor mijn verjaardag.

Slide 7 - Quizvraag

Dat en wat kunnen allebei betrekkelijke voornaamwoorden zijn met ingesloten antecedent.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is...
A
Hetgeen waar een betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst
B
Een betrekkelijk voornaamwoord dat nergens naar verwijst
C
Een betrekkelijk voornaamwoord waar het antecedent al in zit
D
Dat wat voor het betrekkelijk voornaamwoord staat

Slide 9 - Quizvraag

Die en dat zijn aanwijzend voornaamwoorden als...
A
je ze kunt vervangen door dit en deze
B
je ze kunt vervangen door wie en wat
C
ze betrekking hebben op een zn
D
ze vooraan de zin staan

Slide 10 - Quizvraag


Een aanwijzend voornaamwoord...
A
vraagt naar iets of iemand
B
verwijst naar iets of iemand maar je weet niet precies wie /vaag
C
wijst iets of iemand aan
D
bestaat helemaal niet

Slide 11 - Quizvraag


Wat is het aanwijzend voornaamwoord?

Heb je dat daar al gezien?
A
dat
B
al
C
je
D
heb

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag
  • Ga naar de online methode van NN
  • Ga naar hoofdstuk 2, grammatica woordsoorten (over de woordsoorten van wie, die & dat). 
  • Maak ALLE opdrachten die bij je leerroute horen. Blz 64 in je boek als je liever in je schrift werkt.
  • Klaar? Werk verder aan de fictieopdracht OF ga aan de slag met NN en maak daar extra grammaticaoefeningen (h2 verwijswoorden).

timer
20:00

Slide 13 - Tekstslide