3F Gram 2.2 lijdend en meewerkend voorwerp

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

Grammatica 2 

Zinsdelen en zinnen

2.1 Persoonsvorm, gezegde en onderwerp

2.2 Lijdend en meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

2.3 Enkelvoudige en samengestelde zinnen

2.4 Hoofdzinnen en bijzinnen

Lesdoel

Je herkent:

• lijdend voorwerp
• meewerkend voorwerp
• bijwoordelijke bepaling

in een zin.

Noem een aanwijzend voornaamwoord.

Noem
een voorzetsel

Uitleg lijdend voorwerp

het lijdend voorwerp vind je door te vragen:

Wie of wat + gezegde+ onderwerp?

Voorbeeld:

Erik heeft Miriam begeleid.

vraag: Wie of wat heeft Erik begeleid?   lijdend vw = Miriam

Uitleg meewerkend voorwerp

Een woord(groep) is een meewerkend voorwerp als je er 

aan (of voor) voor kunt zetten én als je aan/voor kunt weglaten.

Voorbeeld:

Bijna elke gast geeft deze ober een fooi.

Stuur je mij een offerte?

De afspraak komt ons goed uit.

Uitleg bijwoordelijke bepaling

De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:

Waar, wanneer, hoe, waarheen, waardoor, waarom?

Voorbeeld:

De auto staat in de parkeergarage.

De studenten gingen met de bus naar het sportcomplex.

Wat is de het lijdend voorwerp in de zin?:

Lieke brengt de boeken terug naar de bibliotheek in de stad.

1. Lieke
2. de boeken
3. de bibliotheek
4. de stad

Wat is meewerkend voorwerp in de zin?:

Morgen geef ik mijn docent het geleende boek terug.

1. ik
2. het geleende boek
3. morgen
4. mijn docent

Wat zijn bijwoordelijke bepalingen in de zin?:

Deze vrachtwagen vervoert appels in een koeltrailer van Italië naar Nederland.

1. In een koeltrailer
2. Van Nederland
3. naar Italië
4. Antwoord A, B en C

Sleep de woorden uit deze zin naar het juiste vak. 

Let op: sommige woorden gebruik je niet. 

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

bijwoordelijke bepaling

gezegde

Morgen

geef

ik

mijn verlofuren

de  teamleider

online

door.

Heb je nog vragen of is alles duidelijk?

Aan de slag

Maak van Gram 2.2, opdracht 1 t/m 6

KLAAR?

Bestudeer zelfstandig de theorie van 

* 2.3 enkelvoudige/samengestelde zinnen

* 2.4 hoofd- en bijzinnen

En maak van beide hoofdstukken:

opdracht 1, 2 en de examenopdracht

tot de volgende les