Samenvatting H4 - Monniken en ridders

Monniken en ridders
500 - 1000
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Monniken en ridders
500 - 1000

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van deze les weet je wat het leenstelsel is. Kan je uitleggen waarom het rijk van Karel de Grote na zijn dood uiteen viel. Je weet wat het hofstelsel is. En tot slot kan je uitleggen hoe het christendom is verspreid over Europa.

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 4.1
leenheren en leenmannen

Slide 3 - Tekstslide

Na de Romeinse tijd... (476 n.C.)
  • Na de val van het West-Romeinse rijk waren er Germaanse koninkrijken ontstaan.

  • Deze koninkrijken waren voortdurend in oorlog met elkaar, het was dus niet meer zo veilig als in de tijd van de Romeinen.

Slide 4 - Tekstslide

Karel de Grote
  • Karel de Grote erfde in 768 het grote Frankische rijk.

  • Karel de Grote breidde het rijk nog flink uit

  • In 800 kroonde de paus Karel de Grote tot keizer

Slide 5 - Tekstslide

Een groot rijk besturen...
  • Karel de Grote bestuurde het grote rijk door vaak zelf op pad te gaan of hij stuurde boodschappers om zijn bevelen door te geven.

  • Karel de Grote vroeg de adel om hem te helpen het grote rijk te besturen. Edelen bestuurden een gebied en spraken er recht. Ook moesten zij soldaten leveren aan Karel. De adel mocht wel een deel van de inkomsten uit het gebied houden.

Slide 6 - Tekstslide

Het leenstelsel
Het gebied dat de edelen bestuurden was van Karel de Grote. De edelen mochten het gebruiken: ze kregen het in leen.

Slide 7 - Tekstslide

Het leenstelsel
Het gebied dat de edelen bestuurden was van Karel de Grote. De edelen mochten het gebruiken: ze kregen het in leen.

Slide 8 - Tekstslide

Het leenstelsel
Het gebied dat de edelen bestuurden was van Karel de Grote. De edelen mochten het gebruiken: ze kregen het in leen.

Slide 9 - Tekstslide

Het leenstelsel
Het gebied dat de edelen bestuurden was van Karel de Grote. De edelen mochten het gebruiken: ze kregen het in leen.

Slide 10 - Tekstslide

Na de dood van Karel de Grote
  • Leenmannen deden alsof het gebied van hen was.

  • Leenmannen stelden zelf achterleenmannen aan, zo viel het Frankische rijk uiteen in allemaal kleine gebieden.

  • De verschillende edelen voerden regelmatig oorlog met elkaar. Het was na de dood van Karel de Grote weer onveiliger geworden.

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 1
Karel de Grote bestuurde zijn rijk in eerst helemaal alleen. Hij trok er zelf op uit om zijn bevelen kenbaar te maken of hij stuurde boodschappers om dit namens Karel te vertellen. Waarom deed hij dat?

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 2
Karel de Grote bedacht een systeem om zijn grote rijk te besturen.

a) Wat was de naam van dit systeem?

b) Omschrijf in een paar zinnen hoe dit system werkte.

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 3
Na de dood van Karel de Grote viel het Frankische rijk uiteen. Wat was hiervan de oorzaak?

Slide 14 - Tekstslide

Paragraaf 4.3
machtige heren, halfvrije boeren

Slide 15 - Tekstslide

Het dagelijks leven
  • In de tijd van monniken en ridders had Europa een landbouwsamenleving.

  • De meeste mensen waren horige boeren. Dit betekent dat de boeren niet vrij waren, maar het waren ook geen slaven. Ze moesten werken op het domein van hun heer.

Slide 16 - Tekstslide

Het hofstelsel
  • De boeren moesten een deel van de tijd werken op het land van de heer of andere klusjes doen voor de heer. Deze klusjes werden ook wel herendiensten genoemd.

  • De boeren produceerden hun eigen voedsel. Een deel van hun opbrengst moesten zij afstaan aan de heer als een soort van belasting.

Slide 17 - Tekstslide

Waarom wonen op een domein?
  • De boeren waren niet vrij en moesten verschillende klusjes doen voor de heer. Waarom koos een boer er dan toch voor om te gaan wonen en werken op een domein?

  • De tijd van monniken en ridders was een tijd waarin het erg onveilig was. Als ruil voor het doen van al die klusjes voor de heer beschermde de heer de boeren van bijvoorbeeld roversbendes.

Slide 18 - Tekstslide

Weinig geld en weinig handel
  • In de tijd van monniken en ridders werd geld heel weinig gebruikt en was er bijna geen handel.

  • Het domein was zelfvoorzienend. Alles wat nodig was op een domein maakten de boeren zelf.

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 4
Bekijk onderstaande afbeelding. Wat zie je op deze afbeelding?

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 5
Bekijk onderstaande afbeelding. Waar woont de heer van het domein?

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 6
De horige boeren moesten verschillende herendiensten voor de heer verrichten. Noem 2 voorbeelden van een herendienst.

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 7
Bekijk onderstaande afbeelding.
a) Waaraan herken je de heer / rentmeester?
b) Waaraan herken je de horige op de afbeelding?

Slide 23 - Tekstslide

Paragraaf 4.2
Europa wordt christelijk

Slide 24 - Tekstslide

Verspreiding christendom
  • Na de val van het West-Romeinse rijk kreeg het christendom het moeilijk. De meeste Germanen geloofden in meerdere goden (polytheïstisch).

  • Om het christendom te verspreiden trokken monniken rond om mensen te bekeren tot het christendom. Deze monniken werden ook wel missionarissen genoemd.

Slide 25 - Tekstslide

Oude gebruiken, nieuw geloof
  • Christelijke priesters bedachten iets om de Germanen christelijke te maken. Zij combineerde Germaanse gebruiken met christelijke feesten.

  • Voorbeeld: De Germanen maakten licht en versierden dennenbomen om te zorgen dat de lente terugkwam. De christelijke kerk maakte hier het kerstfeest van.

Slide 26 - Tekstslide

Vraag 8
Wat hoort bij wie?

1. heidenen                     a. Hier richten mensen zich helemaal op hun geloof.
2. kloosters                     b. Hij heeft niet de goede godsdienst (volgens christenen).
3. missionaris                  c. Hij moet ervoor zorgen dat mensen christen worden. 
4. monnik                        d. Hij richt zich helemaal op zijn geloof.
5. non                              e. Zij richt zich helemaal op haar geloof.

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 9
Lees onderstaande vijf feiten.
a. Alleen geestelijken konden lezen en schrijven.
b. Edelen gaven grond en geld aan de kerk.
c. Geestelijken vertelden in hun preek hoe mensen moesten leven
d. Mensen gingen zondags naar de kerk.
e. Sommige geestelijken waren adviseur van de koning.

Noteer de juiste letter.
1. De kerk werd rijk. Dit was een gevolg van feit .....
2. De kerk kreeg veel invloed op vorsten. Dit was een gevolg van feit .....

Slide 28 - Tekstslide