STOP5+6: les verbes en -ir

Les verbes en -ir
p158 + 243 
Les verbes en -ir
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransSecundair onderwijs

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Les verbes en -ir
p158 + 243 
Les verbes en -ir

Slide 1 - Tekstslide

GROEP 1: 
Partir

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

 Les verbes en -IR --> TYPE SORTIR
je sors
tu sors
il sort
nous sortons
vous sortez
ils sortent

SORTIR - TIR

SORTIR - IR

Slide 4 - Tekstslide

Les verbes en -IR --> TYPE SORTIR
je sors
tu sors
il sort
nous sortons
vous sortez
ils sortent
Autres verbes:
mentir (liegen)
sentir (voelen)
servir (opdienen)
dormir (slapen)
partir (vertrekken)

Slide 5 - Tekstslide

Tu (partir) à 8 heures
A
parts
B
pars
C
partis

Slide 6 - Quizvraag

Nous (partir) à 9 heures
A
parons
B
partons
C
partont
D
partirons

Slide 7 - Quizvraag

GROEP 2:
Finir

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Les verbes en -IR --> TYPE FINIR
je finis
tu finis
il finit
nous finissons
vous finissez
ils finissent

De meeste werkwoorden op -IR worden vervoegd zoals finir!

Slide 10 - Tekstslide

Welke werkwoorden worden vervoegd zoals FINIR?
Finir
beëindigen, stoppen
Grandir
groot worden
Grossir
verdikken
Maigrir
vermageren
Réfléchir
nadenken
Remplir
Vullen/invullen
Réagir
reageren
Choisir
kiezen

Slide 11 - Tekstslide

Quelles sont les terminaisons d'un verbe en -IR type FINIR? (uitgangen?)
A
e, es, e, ons, ez, ent
B
is, is, it, issons, issez, is sent
C
s, s, t, ons, ez, ent
D
s, s, /, ons, ez, ent

Slide 12 - Quizvraag

Kies de goede vorm

Nous (finir).
A
finissez
B
finissons
C
finissent
D
finons

Slide 13 - Quizvraag

Vous (finir) votre travail
A
finez
B
finiez
C
finisez
D
finissez

Slide 14 - Quizvraag

Kaat, tu (finir) tous les exercices?
A
fini
B
finis
C
finit
D
finissent

Slide 15 - Quizvraag

2. finir, nous, indicatif présent
A
nous finiront
B
nous finitons
C
nous finons
D
nous finissons

Slide 16 - Quizvraag

Nous (rougir)
A
nous rougissons
B
nous rougions
C
vous rougissez
D
nous rougissez

Slide 17 - Quizvraag

Je ________________ (rougir)
A
rougis
B
rougit
C
rougissez
D
rougissons

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal: verdikken
A
choisir
B
maigrir
C
grossir
D
grandir

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal: slapen
A
sortir
B
mentir
C
partir
D
dormir

Slide 20 - Quizvraag

Quelles verbes se conjuguent comme sortir (welke ww zijn zoals 'sortir')
A
couvrir
B
finir
C
mentir
D
ouvrir

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal: liegen
A
sortir
B
mentir
C
partir
D
dormir

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal: vertrekken
A
sortir
B
mentir
C
partir
D
dormir

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal: liegen

A
servir
B
mentir
C
rougir
D
sortir

Slide 24 - Quizvraag

Welk woordwoord hoort er niet bij?
A
mentir
B
servir
C
rougir
D
dormir

Slide 25 - Quizvraag

Welk woordwoord hoort hier niet bij?
A
mentir
B
servir
C
rougir
D
dormir

Slide 26 - Quizvraag

Welk werkwoord hoort hier niet bij?
A
mentir
B
servir
C
rougir
D
dormir

Slide 27 - Quizvraag

Vertaal: servir
A
voelen
B
ruiken
C
vertrekken
D
opdienen

Slide 28 - Quizvraag

Comment traduire "beëindigen"?
A
servir
B
finir
C
grossir
D
réfléchir

Slide 29 - Quizvraag

Kies de goede vorm

Je (choisir).
A
choisis
B
choisit
C
choisise
D
chois

Slide 30 - Quizvraag

rood worden/blozen
A
remplir
B
rougir
C
réfléchir
D
remplir

Slide 31 - Quizvraag

Kies de goede vorm

Nous (remplir)
A
remplisons
B
remplons
C
remplissons

Slide 32 - Quizvraag