In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Spelling van werkwoordsvormen
1. Persoonsvorm (t.t. en v.t.)
2. Voltooid deelwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
Slide 3 - Tekstslide
Wat is fout gespeld? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk
A
De gelope race
B
De vergroote foto
C
Wordt je vader morgen 50?
D
Ik ben gisteren verhuist.
Slide 4 - Quizvraag
1. Persoonsvorm (t.t.)
Ik = ik-vorm Ik word
Jij = ik-vorm + T Jij wordt / word jij
Hij/zij/het = ik-vorm + T Hij wordt
Wij/jullie/zij = wij-vorm Wij worden
Vind je dit lastig om te onthouden? Gebruik 'lopen'.
Slide 5 - Tekstslide
1. Persoonsvorm (v.t.)
Volg bij zwakke werkwoorden de volgende stappen:
Wat is de laatste letter (medeklinker) van de stam?
Zit deze wel in 't ex Kofschip--> +te(n)
Zit deze niet in 't ex Kofschip--> +de(n)
Schrijf vervolgens de ik-vorm en plak daar de juiste uitgang achter. Bijvoorbeeld: ik antwoordde
Slide 6 - Tekstslide
Wat is goed geschreven? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Wordt jij later profvoetballer?
B
Deze auto verkeert in goede staat.
C
Ik rustte afgelopen weekend lekker uit.
D
Het meer slibte langzaam dicht.
Slide 7 - Quizvraag
2. Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord met -en, schrijf je met -en. Bijvoorbeeld: Ik heb een spannend boek gelezen.
Hoor je op het einde van het vd een t-klank, dan verleng je het woord met een -e om te horen of je een -t of een -d schrijft. Bijvoorbeeld: Hij is geslaagd (geslaagde).
Slide 8 - Tekstslide
Wat is fout geschreven?
A
Zij hebben zich gisteren verloofd.
B
Deze trui is verkleurt.
C
De snelweg is verbreedt.
D
Deze woning is helemaal vernieuwt.
Slide 9 - Quizvraag
3. Bijvoeglijk naamwoord
Als je een bijvoeglijk naamwoord gebruikt dat is afgeleid van een voltooid deelwoord schrijf je deze in principe zo kort mogelijk. Tenzij er dan een probleem is met de uitspraak.
verbreed --> de verbrede weg
vergroot --> de vergrote foto
gewit --> de gewitte muur
Slide 10 - Tekstslide
3. Bijvoeglijk naamwoord
1. Als een vd eindigt op -en dan schrijf je het bijvoeglijk naamwoord ook met -en.
gelopen --> de gelopen race
2. Na 'te' schrijf je altijd -en.
De te betalen rekening.
Slide 11 - Tekstslide
Wat is fout? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Hij verwacht een goed cijfer.
B
Het te verwachte cijfer.
C
Het verwachtte rapport.
D
Hij had een mooi rapport verwacht.
Slide 12 - Quizvraag
Ga nu zelf 25 minuten aan de slag met opdracht 1, 2, 6, 9, 15, 17, 21 en 22 als voorbereiding op de toets van woensdag.