herhaling naamvallen

Herhaling functie naamvallen
verplichte rollen
niet verplichte rollen
aanvullingen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling functie naamvallen
verplichte rollen
niet verplichte rollen
aanvullingen

Slide 1 - Tekstslide

Welke verplichte rollen waren er ook al weer?

Slide 2 - Open vraag

Bij het werkwoord wandelen is/ zijn .... verplichte rol(len) nodig:
A
1
B
2
C
3

Slide 3 - Quizvraag

Bij het werkwoord overhandigen is/ zijn .... verplichte rol(len) nodig:
A
1
B
2
C
3

Slide 4 - Quizvraag

Bij het werkwoord pakken is/ zijn .... verplichte rol(len) nodig:
A
1
B
2
C
3

Slide 5 - Quizvraag

Onderwerp
Hoeft niet in de zin te staan (als je het al weet): je kunt het vaak zien aan de persoonsuitgang
nodig: nominativus

Slide 6 - Tekstslide

kan de functie onderwerp hebben
kan NIET de functie onderwerp hebben
Galli
Romanis
bellum
virum
filia

Slide 7 - Sleepvraag

lijdend voorwerp
nodig: accusativus

Slide 8 - Tekstslide

kan de functie lijdend voorwerp hebben
kan NIET de functie lijdend voorwerp hebben
Galli
Romanis
bellum
virum
filias

Slide 9 - Sleepvraag

meewerkend voorwerp
nodig: dativus

Slide 10 - Tekstslide

kan de functie meewerkend voorwerp hebben
kan NIET de functie meewerkend voorwerp hebben
Galli
Romanis
bellis
militibus
filiarum

Slide 11 - Sleepvraag

Niet verplichte rollen
  • genitivus: zegt iets van een zelfstandig naamwoord
  • ablativus: zegt iets van het werkwoord in de zin

Slide 12 - Tekstslide

Fama erat quendam virum eximia corporis magnitudine quendam inter Gallos esse.
De genitivus is:

A
fama
B
virum
C
corporis
D
magnitudine

Slide 13 - Quizvraag

Met welk Nederlands voorzetsel vertaal je meestal de genitivus?

Slide 14 - Open vraag

Fama erat quendam virum eximia corporis magnitudine quendam inter Gallos esse.
De ablativus is:

A
fama
B
virum
C
corporis
D
magnitudine

Slide 15 - Quizvraag

De ablativus vertaal je meestal met:
A
aan / voor
B
met/ door
C
van
D
niet met een voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag

Ehm, is dit nu alles?
Helaas niet, maar de rest valt mee.

Slide 17 - Tekstslide

Een naamval kan ook als aanvulling dienen op:
  • voorzetsel: in + acc óf abl, ex + abl, inter + acc, de + abl etc
  • een werkwoord: ignosco + dat, similis + dat/ gen
  • een bijvoeglijk naamwoord: cupidus + gen, plenus + gen, dignus + abl

Slide 18 - Tekstslide

Is dit dan alles?
Nee, maar dit is wel de basis

Slide 19 - Tekstslide

Vertalen is niets anders dan jezelf vragen stellen:
  • Wie doet het
  • heb ik een lijdend voorwerp nodig: waar staat dat?
  • heb ik een meewerkend voorwerp nodig: waar staat dat?
  • wat houd ik over: voorzetsels? aanvullingen?  

Slide 20 - Tekstslide