groep 4 en 5

Herhaling functie naamvallen
verplichte rollen
niet verplichte rollen
aanvullingen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling functie naamvallen
verplichte rollen
niet verplichte rollen
aanvullingen

Slide 1 - Tekstslide

Wat zou een 'verplichte rol' zijn in een zin?

Slide 2 - Open vraag

Bij het werkwoord wandelen is / zijn .... verplichte rol(len) nodig:
A
1
B
2
C
3

Slide 3 - Quizvraag

Bij het werkwoord overhandigen is / zijn .... verplichte rol(len) nodig:
A
1
B
2
C
3

Slide 4 - Quizvraag

Bij het werkwoord pakken is / zijn .... verplichte rol(len) nodig:
A
1
B
2
C
3

Slide 5 - Quizvraag

Onderwerp
Hoeft niet in de zin te staan (als je het al weet): je kunt het vaak zien aan de persoonsuitgang
nodig: nominativus

Slide 6 - Tekstslide

kan de functie onderwerp hebben
kan NIET de functie onderwerp hebben
Galli
Romanis
bellum
virum
filia

Slide 7 - Sleepvraag

lijdend voorwerp
nodig: accusativus

Slide 8 - Tekstslide

kan de functie lijdend voorwerp hebben
kan NIET de functie lijdend voorwerp hebben
Galli
Romanis
bellum
virum
filias

Slide 9 - Sleepvraag

meewerkend voorwerp
nodig: dativus

Slide 10 - Tekstslide

kan de functie meewerkend voorwerp hebben
kan NIET de functie meewerkend voorwerp hebben
Galli
Romanis
bellis
militibus
filiarum

Slide 11 - Sleepvraag

Nooit verplicht:
  • genitivus: zegt iets van een zelfstandig naamwoord
  • ablativus: zegt iets van het werkwoord in de zin

Slide 12 - Tekstslide

Fama erat quendam virum eximia corporis magnitudine quendam inter Gallos esse.
De genitivus is:

A
fama
B
virum
C
corporis
D
magnitudine

Slide 13 - Quizvraag

Met welk Nederlands voorzetsel vertaal je meestal de genitivus?

Slide 14 - Open vraag

Fama erat quendam virum eximia corporis magnitudine quendam inter Gallos esse.
De ablativus is:

A
fama
B
virum
C
corporis
D
magnitudine

Slide 15 - Quizvraag

De ablativus vertaal je meestal met:
A
aan / voor
B
met/ door
C
van
D
niet met een voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag

Een naamval kan ook als aanvulling dienen op:
  • voorzetsel: in + acc óf abl, ex + abl, inter + acc, de + abl
  • een werkwoord: ignosco + dat, similis + dat/ gen
  • een bijvoeglijk naamwoord: cupidus + gen, plenus + gen, dignus + abl

Slide 17 - Tekstslide

Groep 4 en 5
Kijk op p.19 van je boek:
rijtje 'fructus'
rijtje 'res'

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de 'vervelende' uitgang in groep 4?

Slide 19 - Open vraag

fructus
Welke naamval kan dit niet zijn?
A
nominativus
B
accusativus
C
genitivus
D
ablativus

Slide 20 - Quizvraag

Leer het rijtje van fructus
timer
1:00

Slide 21 - Tekstslide

naamval
getal

Slide 22 - Tekstslide

Opstaan!
Loop naar de overkant 
van de klas en leg 
het verschil uit tussen 
de accusativus enkelvoud 
en de nominativus meervoud!
timer
1:00

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de 'vervelende' uitgang in groep 5?

Slide 24 - Open vraag

res
Welke naamval kan dit niet zijn?
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 25 - Quizvraag

rei
In welke groep komt deze uitgang van de genitivus enkelvoud ook voor?
A
groep 1
B
groep 2
C
groep 3
D
groep 4

Slide 26 - Quizvraag

fructui
In welke groep komt deze uitgang van de dativus enkelvoud ook voor?
A
groep 1
B
groep 2
C
groep 3
D
groep 5

Slide 27 - Quizvraag

rem
In welke groep komt deze uitgang van de accusativus enkelvoud ook voor?
A
groep 1
B
groep 2
C
groep 3
D
groep 4

Slide 28 - Quizvraag

res
In welke groep komt deze uitgang van de nominativus meervoud ook voor?
A
groep 1
B
groep 2
C
groep 3
D
groep 4

Slide 29 - Quizvraag