5H P2 Schrijfvaardigheid

P1 - SE Probleemoplossende discussie
en Literaire opdracht
Probleemoplossende discussie telt mee voor 40% van je SE (schoolexamen)
Examencijfer bestaat uit 50% SE en 50% CSE
Beoordelingen worden nog allemaal besproken met de bovenbouwdocenten. Cijfer volgt zsm

De volgende leerlingen mogen eind van de les nog om feedback vragen:
Groepje Elin-Elmo-Sophie-Diede-Esmee
Groepje Resa-Rosalie-Joost-Nedim-Lennard-Koen

Literaire opdracht:
Niels & Marijn - Merlijn & Koenaudiotour ontbreekt
Puck & Beryl audiotour is niet te openen
Opdrachten ontbreken van: Tessa - Arien - Aimée - Lennard
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

P1 - SE Probleemoplossende discussie
en Literaire opdracht
Probleemoplossende discussie telt mee voor 40% van je SE (schoolexamen)
Examencijfer bestaat uit 50% SE en 50% CSE
Beoordelingen worden nog allemaal besproken met de bovenbouwdocenten. Cijfer volgt zsm

De volgende leerlingen mogen eind van de les nog om feedback vragen:
Groepje Elin-Elmo-Sophie-Diede-Esmee
Groepje Resa-Rosalie-Joost-Nedim-Lennard-Koen

Literaire opdracht:
Niels & Marijn - Merlijn & Koenaudiotour ontbreekt
Puck & Beryl audiotour is niet te openen
Opdrachten ontbreken van: Tessa - Arien - Aimée - Lennard

Slide 1 - Tekstslide

5H - P2 Schrijfvaardigheid & poëzie
en... je kiest een nieuw leesboek!
Schrijfvaardigheid 40% van je SE (40% discussie - 20% leesvaardigheid)

Gedocumenteerde tekst:
1. Betoog (waarderende tekstsoort) overtuigen door standpunten onderbouwd met argumenten
2. Uiteenzetting (feitelijke tekstsoort) informeren over een verschijnsel/gebeurtenis, deze uiteenzetten, uitleggen en interpreteren

Schrijfdossier inleveren wk 2 (8 t/m 11 januari) tijdens laatste les Nederlands 


Slide 2 - Tekstslide

Uiteenzetting - Betoog
Een uiteenzetting is een objectieve informatieve tekst, die tot doel heeft om de lezer over een bepaald onderwerp te informeren en daarbij uitleg te verschaffen.
Net als iedere tekst is een uiteenzetting opgebouwd uit een inleiding, middenstuk en slot. Welke informatie waar wordt gegeven hangt af van de gekozen tekststructuur. Bij een vraag-antwoordstructuur wordt bijvoorbeeld de vraag in de inleiding gesteld, vindt de beantwoording plaats in het middenstuk en wordt in het slot een samenvatting of conclusie gegeven. 

Een uiteenzetting verschilt in meerdere opzichten van een betoog, want hierbij staat de mening, ofwel het subjectieve karakter centraal. Het expliciet geven of laten doorschemeren van een mening komt in een uiteenzetting nooit voor.

Met een betoog probeert iemand anderen te overtuigen van zijn mening d.m.v. voor- en tegenargumenten, subargumenten en weerleggingen. 


Slide 3 - Tekstslide

Hoofdgedachte
  • Het belangrijkste wat de schrijver vertelt over een onderwerp noem je de hoofdgedachte. Dit is één zin (en nóóit een vraag)
  • Onderwerp en hoofdgedachte vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals in de titel, inleiding en slot (conclusie-samenvatting).
  • Deelonderwerpen vind je in de alinea's (soms aangegeven met tussenkopjes)

Slide 4 - Tekstslide

2. Onderwerp & hoofdgedachte (p. 56-57)
Huiswerk maken OB p.34-35 opdr. 3 t/m 5, 9

Onderwerp = woord of woordgroep die aangeeft waar de tekst over gaat (geen zin).

Bijv: vleesconsumptie

Hoofdgedachte = een mededelende zin die het belangrijkste weergeeft wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd (geen vraag!). 
Bijv: Nederlanders zouden iets minder vlees moeten eten.

Slide 5 - Tekstslide

3. Tekstsoorten (p. 58-59)
Huiswerk: OB 3 p. 38-39 opdr. 1 t/m 4, 6, 10

Tekstdoel
: b.v. informeren, amuseren, activeren, instrueren, overtuigen (wat is het doel van de schrijver?) werkwoord!
Tekstsoort: verhalend, feitelijk en waarderend: b.v. betoog, uiteenzetting, verhaal, oproep, rapport 
Tekstvorm: b.v. strip, roman, gebruiksaanwijzing, reclame, recensie, ingezonden brief

Voorbeeld:
tekstdoel: informeren - tekstsoort: uiteenzetting - tekstvorm: krantenartikel

Slide 6 - Tekstslide

4. Inleiding, kern, slot (p. 60-61)
Huiswerk OB 4 (p. 42-45) maken opdr. 2 t/m 5, 10, 11, 13 t/m 15 
                
Uiteenzetting: 
- Titel -> dekkend, strekkend, pakkend
- Inleiding -> structuurduiding (= vooruitblik), aandachtstrekker, introductie onderwerp
- Kern -> vier alinea's over vier verschillende deelonderwerpen (iedere alinea bevat een bron)
- Slot -> samenvatting en uitsmijter (met een lusje)

Betoog: 
- Titel -> dekkend, strekkend, pakkend
- Inleiding -> aandachtstrekker, introductie onderwerp, je standpunt
- Kern -> drie alinea's ieder met een hoofdargument, subargument en bron EN de vierde alinea met een tegenargument, subargument, weerlegging en bron
- Slot -> conclusie, samenvatting en uitsmijter (met een lusje)

Slide 7 - Tekstslide

HB 5 Tekststructuren (p. 62-63 ) 
Huiswerk OB 5 p. 46-47 opdr. 1, 2, 7, 8
Naam
Inleiding
Kern
Slot
 Aspectenstructuur
onderwerp
aspecten van onderwerp
samenvatting

Vraag-antwoordstructuur
vraag
mogelijke antwoorden
samenvatting / beste antwoord
Verleden-heden-toekomststructuur
onderwerp
situatie vroeger 
situatie nu
conclusie / 
toekomstverwachting
Voor-en-nadelen-structuur
vraag of stelling
voordelen
nadelen
afweging / conclusie
Argumentatiestructuur
stelling
(tegen)argumenten
weerleggingen
conclusie / stelling
Verklaringsstructuur
verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
oorzaken/verklaringen
conclusie / meest waarschijnlijke verklaring
Probleem-oplossingsstructuur
probleemstelling
beschrijving, oorzaken, gevolgen en oplossingen
beste oplossing

Slide 8 - Tekstslide

HB 6 Alinea's en verbanden (p. 64-65)
Huiswerk: OB 6 (p. 50) opdr. 2

- Je kunt met behulp van signaalwoorden verschillende teksverbanden in een tekst herkennen en begrijpen.


- Je kunt een alinea schrijven met daarin signaalwoorden, de kernzin en een passende tussenkop.



Slide 9 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN

Signaalwoorden zorgen ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.


Functiewoorden geeft expliciet de functie van een alinea of zin aan (zie OB p. 242-243)



Slide 10 - Tekstslide

HB 5 Tekststructuur (p.62-63)
OB 5 (p.46-47) maken opdr. 1, 2, 7, 8


timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

HB 6 Alinea's en verbanden (p. 64-65)
OB 6 (p.50) Maken opdr. 2

Slide 12 - Tekstslide

Oriëntatie op jouw onderwerp
Schrijf alle onderwerpen op die jou interesseren en kies daar één uit.
Maak een mindmap
Verzamel minimaal vier bronnen

Slide 13 - Tekstslide

8. Bronnenonderzoek (p. 68-69)
Maken: OB 8 opdr. 1 t/m 5 (p.58-59)
- Zoekend en kritisch lezen
- Zoektermen -> kernbegrippen – synoniemen
- Betrouwbaar -> Wikipedia – kwaliteitskranten- is de auteur deskundig?
- Informatie over dinosaurussen: Blog van hobbyist? Website van een vooraanstaande paleontoloog of de website van Naturalis?
- Commercieel belang, actueel en bijgewerkt? 
- Sneeuwbalmethode -> via hyperlinks en bibliografie (bronvermelding) vind je meer bronnen over hetzelfde onderwerp

Slide 14 - Tekstslide

9. Bronvermelding (p. 70-71)
Maken: OB 9 opdr. 1 t/m 4, 8, 9 (p.62)

- Erkenning en repliceerbaarheid
- Plagiaat 
- Citeren - 'letterlijk overnemen van de oorspronkelijke tekst'
- Parafraseren - idee van een ander samenvatten in je eigen woorden


Slide 15 - Tekstslide

Uitleg uiteenzetting - betoog
Bouwplan

Slide 16 - Tekstslide

Schrijfplan uiteenzetting (zie werkwijzer)
Onderwerp
Hoofdgedachte
Tekstdoel - informeren
Tekstvorm - uiteenzetting
Tekststructuur - 1. verklarend of 2. vraag-antwoord of 3. verleden-heden

Titel
Inleiding 
Vier alinea's - per alinea een bron
Slot

Slide 17 - Tekstslide

Van bouwplan tot tekst

Slide 18 - Tekstslide

Uiteenzetting - Betoog
Een uiteenzetting is een objectieve informatieve tekst, die tot doel heeft om de lezer over een bepaald onderwerp te informeren en daarbij uitleg te verschaffen.
Net als iedere tekst is een uiteenzetting opgebouwd uit een inleiding, middenstuk en slot. Welke informatie waar wordt gegeven hangt af van de gekozen tekststructuur. Bij een vraag-antwoordstructuur wordt bijvoorbeeld de vraag in de inleiding gesteld, vindt de beantwoording plaats in het middenstuk en wordt in het slot een samenvatting of conclusie gegeven. 

Een uiteenzetting verschilt in meerdere opzichten van een betoog, want hierbij staat de mening, ofwel het subjectieve karakter centraal. Het expliciet geven of laten doorschemeren van een mening komt in een uiteenzetting nooit voor.

Met een betoog probeert iemand anderen te overtuigen van zijn mening d.m.v. voor- en tegenargumenten, subargumenten en weerleggingen. In een betoog vermijd je vraagzinnen.


Slide 19 - Tekstslide

Standpunt - argument
Hoe onderscheid je het standpunt van de argumenten? Met de want/dus-proef

(Standpunt), want (argument)
Ik stop ermee, want ik heb genoeg huiswerk gemaakt vandaag.

(Argument), dus (standpunt)
Ik heb genoeg huiswerk gemaakt vandaag, dus ik stop ermee.

Slide 20 - Tekstslide

Lezen: HB 19 Overtuigen (p.102-103)
Maken: OB 19 opdr. 3, 5, 6, 7, 11, 12, 13 (p. 94-95)

Retorica = 'kunst van de welsprekendheid'
  
Standpunt -> je mening, visie, opvatting, conclusie, stelling, claim waarvan je de ander wil overtuigen
De Spaanse Costa's zijn ideale vakantiegebieden.
Argumenten -> uitspraken die jouw mening of standpunt ondersteunen (signaalwoorden: omdat, want, aangezien, immers)
...omdat de zon er altijd schijnt.
Subargument  -> verduidelijking en verklaring van het hoofdargument
Ik word er lekker bruin en daardoor voel ik me fitter en zie ik er beter uit.
Tegenargument -> uitspraak die laat zien dat een stelling/standpunt onjuist of minder aanvaardbaar is
Het is maar wat je ideaal noemt, het trekt veel te veel toeristen aan en je hebt daardoor geen plek voor jezelf op het strand.
Weerlegging -> hiermee ontkracht je een argument
Te druk? Dat is alleen in het hoogseizoen, als je in het laagseizoen gaat, heb je het hele strand voor jou alleen.

Slide 21 - Tekstslide

Betoog
1. Vul je schrijfplan in voor het betoog, gebruik hiervoor je mindmap.
2. Schrijf de inleiding (aandachtstrekker, introductie onderwerp, jouw stelling, vooruitblik naar de kern)
3. Kern bestaande uit 4 alinea's ->per alinea behandel je een argument, de laatste alinea is een tegenargument met een weerlegging
 * Alle argumenten sluiten aan op de stelling en worden onderbouwd met een subargument       (incl. feiten en/of cijfers EN de bron)
4. Het slot bevat een conclusie (herhaal de stelling), een korte samenvatting van de hoofdargumenten, uitsmijter en evt. lusje naar de inleiding.

Denk om signaalwoorden en schrijf geen vraagzinnen! 
timer
20:00

Slide 22 - Tekstslide

Poëziedossier
Titelblad met daarop: naam, klas, inleverdatum 

Module 1: maken alle opdrachten 1, 2, 3 

Eindopdracht -> keuze uit:
A. Historische bloemlezing
B. Moderne bloemlezing
C. Straatpoëzie

Deadline wk 3 -> uiterlijk donderdag 18 januari 

Slide 23 - Tekstslide