Grammatica - voorzetsels

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we verder doen deze les?

We gaan elkaars brieven lezen en van feedback voorzien.

Theorie over voorzetsels (blz. 150).
Waarom voorzetsels?

Slide 2 - Tekstslide

Elkaars brieven lezen en feedback geven.

- Wat vind jij in een brief belangrijk?
- Wat moet zeker terugkomen in de brief?
- Zijn er nog spelling- of interpunctie foutjes gemaakt?

- Hoe vind je het om feedback te krijgen (van een klasgenoot)?

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels
Geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
Plaats: te Baarn; op de zolder; in paleis Soestdijk.
Tijd: in de winter; tijdens het skaten; na het eten.
Reden/oorzaak: door haar succes; vanwege de sneeuwval.

Vaste combinaties: in verband met, wachten op
Scheidbare werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Herkennen van voorzetsels (vz)
- Meestal vóór een lidwoord of voornaamwoord
vb. tussen de boeken, in het toverdrankje, onder de tafel

- Voorzetsel kan áchter een zelfstandig naamwoord staan.
vb. Hij loopt het bos in. OF Zij rent de helling op.

- Soms ontbreekt het lidwoord.
Zij zitten aan tafel. Wegens omstandigheden zijn we gesloten.

Slide 6 - Tekstslide


Wat is geen voorzetsel?
A
tijdens
B
na
C
achter
D
brug

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord is GEEN voorzetsel?
A
op
B
onder
C
behalve
D
laatste

Slide 8 - Quizvraag

Een voorzetsel
A
geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan
B
staat altijd aan het begin van de zin
C
zet je voor een zelfstandig naamwoord
D
wijst een werkwoord aan

Slide 9 - Quizvraag

Wat is geen voorzetsel?
A
tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 10 - Quizvraag

Een voorzetsel staat meestal voor een ....
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonsvorm
D
werkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste afkorting van een voorzetsel?
A
voorz.
B
vz.
C
vzl.
D
er is geen afkorting voor

Slide 12 - Quizvraag

Voorzetsels kun je altijd vervangen door een ander voorzetsel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Ik begrijp het voorzetsel!
A
Ja
B
Nee
C
Bijna!

Slide 14 - Quizvraag

Welke voorzetsels horen op de puntjes?

Hij kwam niet ...... die plaats in het elftal ...... aanmerking
A
op, in
B
voor, in
C
in, voor
D
van, in

Slide 15 - Quizvraag

Welke voorzetsels horen op de puntjes?

...... initiatief ..... een paar leerlingen werd een groot feest georganiseerd.

A
Het, van
B
Als, met
C
Met, tot
D
Op, van

Slide 16 - Quizvraag

Ik begrijp het voorzetsel!
A
Ja
B
Nee
C
Bijna!

Slide 17 - Quizvraag

Huiswerk voor maandag
- Herschrijf je brief aan de hand van de feedback die je hebt gekregen. Deze nieuwe versie lever je geprint maandag bij mij in.  

- Maken opdracht 1, 2 en 3 (blz. 150, 151)

Slide 18 - Tekstslide