Ik herken persoonlijke voornaamwoorden, voorzetsels en bijwoorden.
Slide 2 - Tekstslide
Allereerst...
Is iedereen aanwezig?
Slide 3 - Tekstslide
Huiswerk nakijken
Maken Opdracht 1, 2, 3, 4, 5 en 6 op bladzijde 226 en 227.
Dit gaat over bijwoorden.
Slide 4 - Tekstslide
Opdrachten maken
Bladzijde 206
Bepaald : De, Het Onbepaald: Een
Hoort bij een zelfstandig naamwoord
Het is nog vroeg
Slide 5 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Bladzijde 210
Lees de theorie
Slide 6 - Tekstslide
Zelfstandig ww en hulpwerkwoord
Bladzijde 214 en 215
Slide 7 - Tekstslide
Cursus 5 - § 8
Persoonlijk en bezittelijk vnw
bladzijde 218 en 219
Slide 8 - Tekstslide
Doelen
Aan het einde van de les:
- Weet je wat voornaamwoorden zijn;
- Weet je wat een persoonlijk voornaamwoord is;
- Weet je wat een bezittelijk voornaamwoord is.
Slide 9 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren en dingen.
We leren vandaag twee verschillende:
- Persoonlijk voornaamwoord
- Bezittelijk voornaamwoord
Slide 10 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan.
Ze gaat naar de tandarts.
Hij is nogal lui.
Zij zijn een dagje bij ons.
Deze vulpen is van mij.
Slide 11 - Tekstslide
Het persoonlijk voornaamwoord
ik, mij, me
jij, je, jou
hij, hem
zij, haar
u
het
Het persoonlijk voornaamwoord
wij, we, ons
jullie
zij, ze
hen, hun
Slide 12 - Tekstslide
Let op!
Het woordje 'het' is een persoonlijk voornaamwoord als het niet voor een znw staat, maar zelfstandig in de zin voorkomt. Het is dan een ding of zaak (iets) en het is een apart zinsdeel als je de zin ontleedt.
Ik geef het cadeau aan haar.
Ik geef het aan haar.
In de tweede zin is het een persoonlijk voornaamwoord, het is dan iets, het is een apart zinsdeel en er staat geen lw achter.
Slide 13 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Een persoonlijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is (bezit)
Haar moeder.
Jouw nieuwe tas.
Onze vrienden.
Dit is mijn vulpen.
Slide 14 - Tekstslide
Het bezittelijk voornaamwoord
mijn
jouw, je
zijn
haar
uw
Het bezittelijk voornaamwoord
onze, ons
jullie
hun
Slide 15 - Tekstslide
Let op!
Bij de woorden 'hun' , 'jullie' en 'ons' moet je goed kijken of het persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is.
Ik geef hun een compliment.
Het is namelijk hun eigen verdienste.
Wie wil ons huis kopen?
Zij willen het huis van ons overnemen.
Slide 16 - Tekstslide
Huiswerk
Blz. 219
Opdracht 1, 2, 3 en 4
In je schrift
Huiswerk voor volgende week woensdag
Slide 17 - Tekstslide
Voorzetsels
Blz. 222
Theorie
Maken Opdracht 1, 2, 3, 4, 5 en 6 op bladzijde 222 en 223
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Herkennen van voorzetsels (vz)
- Meestal vóór een lidwoord of voornaamwoord
vb. tussen de boeken, in het toverdrankje, onder de tafel
- Voorzetsel kan áchter een zelfstandig naamwoord staan.
vb. Hij loopt het bos in. OF Zij rent de helling op.
- Soms ontbreekt het lidwoord.
Zij zitten aan tafel. Wegens omstandigheden zijn we gesloten.
Slide 20 - Tekstslide
Bijwoord
Blz. 226
Theorie
Maken Opdracht 1, 2, 3, 4, 5 en 6 op bladzijde 226 en 227
Slide 21 - Tekstslide
Bijwoord (BW)
Een bijwoord zegt meestal iets over een ander woord:
Werkwoord (Annahockeyt goed)
Bijvoeglijk naamwoord(Anna heeft een heel mooie hockeystick)
Ander bijwoord(Anna kan ook bijzonder snel rennen)
Een BW zegt nooit iets over een ZN (dan is het een BVN)
Slide 22 - Tekstslide
Bijwoord (BW)
Een bijwoord kan van alles aangeven:
Tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
Plaats (er, nergens, overal)
Zekerheid (vast, absoluut)
Ontkenning (niet, nooit)
Veel vraagwoorden zijn een bijwoord (hoe, waar, wanneer).
Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.