Toets thema 3 De bloedsomloop 2BB

BB Thema 3  Toets Bloedsomloop
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

BB Thema 3  Toets Bloedsomloop

Slide 1 - Tekstslide

Bestaat bloedplasma voor het grootste deel uit water?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Vervoeren rode bloedcellen zuurstof?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Is bestanddeel P een bloedplaatje?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Is deel Q een rode bloedcel?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Een kransslagader vervoert zuurstofarm bloed naar de hartspier.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

De kleine bloedsomloop gaat van het hart naar het hoofd en weer terug
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Bij uitscheiding gaan er afvalstoffen uit je lichaam.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Bij de grote bloedsomloop pompt de linker harthelft bloed naar de organen in het hele lichaam.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

De hartkleppen verhinderen dat het bloed terugstroom van de kamers naar de boezems.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Bij iemand met bloedarmoede bevat het bloed te weinig hemoglobine.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

De halvemaanvormige kleppen zijn de enige kleppen in de slagaders.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

De aorta is verbonden met de rechterboezem
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Hoe heet het bloedvat dat is aangegeven met nummer 6
A
De Aorta
B
De leverslagader

Slide 16 - Quizvraag

Bij slagaders is de bloeddruk hoger dan bij aders.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Een rode bloedcel in de bloedsomloop van de mens bevindt zich in de onderste holle ader.
De cel gaat daarna 6x door het hart.
Hoe vaak is deze cel dan minimaal door de lever gegaan?

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 18 - Quizvraag

Bij suikerziekte is het glucosegehalte van het bloed te hoog. Waar in het bloed bevindt de voedingsstof glucose zich vooral?

A
In de bloedplaatjes
B
In de witte bloedcellen
C
In de rode bloedcellen
D
In het bloedplasma

Slide 19 - Quizvraag

Informatie
In een folder staat: Nordic Walking is een nieuwe sport die lijkt op langlaufen, lopen met stokken, maar zonder ski's.
 Deze vorm van wandelen is ontstaan in Finland. Bij Nordic Walking worden de nek-, schouder- en armspieren intensief gebruikt. Ook de rug-, buik-, heup- en beenspieren worden intensiever gebruikt dan bij sportief wandelen. Bij een juist uitgevoerde techniek ligt het totale energiegebruik 20% hoger dan bij sportief wandelen.

Slide 20 - Tekstslide

Twee bloedvaten zijn: de armslagader en de beenslagader.
Via welk bloedvat of welke bloedvaten zal er – vergeleken met sportief wandelen – meer zuurstof en voeding worden vervoerd?


A
Alleen via de armslagader
B
Alleen via de beenslagader
C
Via de armslagader en de beenslagader

Slide 21 - Quizvraag

Waar zitten in het hart halvemaanvormige kleppen?

A
Tussen de boezems en de kamers.
B
Tussen de linkerkamer en de aorta
C
Tussen de linkerkamer en de longslagader.
D
Tussen de rechterkamer en de aorta.

Slide 22 - Quizvraag

Bij een persoon is een wond ontstoken. In de wond zit een dikke, slijmerige massa waarin veel dode witte bloedcellen en gedode bacteriën voorkomen.
Hoe heet deze massa?

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

In de afbeelding is een doorsnede van een bepaald type bloedvat getekend.
Van welk type bloedvat is dit een tekening?

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Maakt bloedvat 1 deel uit van de grote bloedsomloop of van de kleine bloedsomloop?

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Met welk nummer is de leverslagader aangegeven?

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide

Van
Naar
Slagader
Ader
Hart
Hart
Orgaan
Orgaan

Slide 31 - Sleepvraag

De bloeddruk in de bloedvaten 2 en 6 wordt met elkaar vergeleken. In welk bloedvat is de bloeddruk het laagst?

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Tekstslide

Benoem de onderdelen:
5 = 6 =

Slide 34 - Open vraag

In de afbeelding is een lengte doorsnede van een schematisch hart weergegeven. 
Sleep de onderdelen naar het hart.
Rechterboezem
Rechterkamer
Linkerboezem
Linkerkamer

Slide 35 - Sleepvraag

Slagader
Ader
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Niet zo'n gespierde wand
Overal kleppen
Kleppen bij het hart

Slide 36 - Sleepvraag

Slide 37 - Tekstslide

Welke woorden horen bij nummer 1 en 2 te staan?

Slide 38 - Open vraag

Deel 1 zijn ... en de taak is ...
A
witte bloedcellen, zuurstof transport
B
rode bloedcellen, zuurstof transport
C
bloedplaatjes, bloedstolling
D
rode bloedcellen, bloedstolling

Slide 39 - Quizvraag

Kenmerken van de slagaders zijn:
A
hoge bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich diep in het lichaam
B
hoge bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich diep in het lichaam
C
lage bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich aan de oppervlakte
D
lage bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich aan de oppervlakte

Slide 40 - Quizvraag

Kenmerken van de aders zijn:
A
hoge bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich diep in het lichaam
B
hoge bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich diep in het lichaam
C
lage bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich aan de oppervlakte
D
lage bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich aan de oppervlakte

Slide 41 - Quizvraag

De grote bloedsomloop is de weg ...
A
hart - hele lichaam - hart
B
hart - longen - hart
C
hart - hersenen - hart

Slide 42 - Quizvraag

De naam van nummer 14 is ... en dit deel bevat ... zuurstof
A
nierader, veel
B
nierader, weinig
C
nierslagader, veel
D
nierslagader, weinig

Slide 43 - Quizvraag

De mens heeft een dubbele bloedsomloop. Dit komt omdat ...
A
Tijdens de gehele omloop het bloed één keer het hart passeert
B
Tijdens de gehele omloop het bloed twee keer het hart passeert

Slide 44 - Quizvraag

Vul de zinnen aan:
a. De nieren maken ..... ...... ......
b. Van de afvalstoffen maken de nieren .......

Slide 45 - Open vraag

Blaas
Urineleider
Nier
Urinebuis

Slide 46 - Sleepvraag

Je lichaam houdt op verschillende manieren ziekteverwekkers tegen.
Noem één manier.

Slide 47 - Open vraag

Urine volgt altijd de zelfde weg naar buiten. Langs welke weg verlaat urine je lichaam?
Zet je antwoorden in de goede volgorde:
Tip: Begin met het orgaan waar de urine gemaakt wordt.
1: Urineleider
2: Urinebuis
3: Nieren
4: Urineblaas

A
3-2-4-1
B
3-1-4-2
C
1-3-2-4
D
2-4-3-1

Slide 48 - Quizvraag

Het kan gebeuren dat een ziekteverwekker in je lichaam komt. Hoe noemen we dit?
A
Ziekte
B
Infectie
C
Beschadiging
D
Pus

Slide 49 - Quizvraag

Op welke manier maken witte bloedcellen ziekteverwekkers onschadelijk?
A
Met antistoffen
B
Met hemoglobine
C
Met urine
D
Met bactieren

Slide 50 - Quizvraag

Iedere ziekteverwekker heeft zijn eigen antistof.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 51 - Quizvraag

Iemand krijgt een prik tegen het coronavirus. Hoe noemen we dit?
A
Natuurlijke immuniteit
B
Kunstmatige immuniteit

Slide 52 - Quizvraag