wk 43: les 3

Woensdag 21 oktober - H2c
  • 10 minuten stillezen
  • Indeling elevator pitches
  • Samen oefenen werkwoordspelling
  • Aan de slag!

timer
10:00
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 21 oktober - H2c
  • 10 minuten stillezen
  • Indeling elevator pitches
  • Samen oefenen werkwoordspelling
  • Aan de slag!

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Indeling elevator pitches
Dinsdag 10 november 6e uur
2C - Chris, Rink, Jip, Sep
Verwoest (1) - Pheline, Milou, Bo
Het meisje met de vlechtjes - Julia, Annabel, Gem

Dinsdag 10 november 7e uur
De jongen in de gestreepte pyjama - Sarah, Loek, Isabella
Pokerface - Jasmijn, Bibi, Jules
54 minuten - Diederick, Wessel, Julian

Woensdag 11 november 7e uur
Verwoest (2) - Anne-Lotte, Maryam, Katja
Bomber - Rino, Jochem, Olivier
Iedereen krijgt klappen - Brian, Nadir, Duco


Groepslid afwezig? Presentatie gaat gewoon door!

Slide 2 - Tekstslide

Vorige les heb je...
...geoefend met samengestelde zinnen én de juiste werkwoordspelling.

Slide 3 - Tekstslide

Deze les ga je...
...de regels van werkwoordspelling herhalen.

Slide 4 - Tekstslide

5 werkwoordsvormen
  • Persoonsvorm (tegenwoordige tijd en verleden tijd)
  • Infinitief
  • Voltooid deelwoord
  • Onvoltooid deelwoord
  • (voltooid deelwoord als) bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Samen oefenen
Ik snap niet dat hij haar nog steeds (vertrouwen).

  • Samengesteld of enkelvoudige zin?
  • Pv ja/nee?
  • Werkwoordsvorm?
  • Juiste schrijfwijze?

Slide 6 - Tekstslide

Samen oefenen
Je moet je werk op tijd (inleveren) hebben.

  • Samengesteld of enkelvoudige zin?
  • Pv ja/nee?
  • Werkwoordsvorm?
  • Juiste schrijfwijze?

Slide 7 - Tekstslide

Samen oefenen
De (redden) drenkelingen werden naar het ziekenhuis gebracht.

  • Samengesteld of enkelvoudige zin?
  • Pv ja/nee?
  • Werkwoordsvorm?
  • Juiste schrijfwijze?

Slide 8 - Tekstslide

Samen oefenen
Kun je je spullen snel (inpakken), zodat we snel kunnen vertrekken?

  • Samengesteld of enkelvoudige zin?
  • Pv ja/nee?
  • Werkwoordsvorm?
  • Juiste schrijfwijze?

Slide 9 - Tekstslide

Samen oefenen
(Huilen) verliet de leerling de klas, omdat hij een onvoldoende had gekregen.

  • Samengesteld of enkelvoudige zin?
  • Pv ja/nee?
  • Werkwoordsvorm?
  • Juiste schrijfwijze?

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides
(11 t/m 40)

Slide 11 - Tekstslide

Weet je nog? Beantwoord onderstaande vraag.

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? Er zijn meer antwoorden mogelijk.

Slide 12 - Open vraag

Weet je nog? Beantwoord onderstaande vraag.

Wat is een samengestelde zin?

Slide 13 - Open vraag

Weet je nog? Beantwoord onderstaande vraag.

Hoe weet je of je te maken hebt met een samengestelde zin of een enkelvoudige zin?

Slide 14 - Open vraag

Weet je nog? Beantwoord onderstaande vraag.

Enkelvoudig of samengesteld?
Als je nu niet doorloopt, krijg je een knal.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 15 - Quizvraag

Weet je nog? Beantwoord onderstaande vraag.

Enkelvoudig of samengesteld?
Ik zou wel willen komen, echter heb ik geen tijd.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 16 - Quizvraag

Herhaling persoonsvorm TT
Op de volgende slides volgt een aantal herhalingsopdrachten over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

De opdracht:
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
Schrijf ook het onderwerp op dat hoort bij die persoonsvorm!

Voorbeeld: 
_______ je dat een goed voorstel? (vinden)
Antwoord: vind je

Slide 17 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
1. Tijdens zijn optreden _________ de clown zelf in lachen __.
(uitbarsten)

Slide 18 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
2. Jij _________ altijd wel wat lekkers in de koektrommel.
(vinden)

Slide 19 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
3. Terwijl jij _______, repareer ik die kapotte band.
(afwassen)

Slide 20 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
4. Dat meisje _________ de zanger van de band, want hij kan erg goed zingen.
(bewonderen)

Slide 21 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
5. Kees ________ zich altijd temidden van zijn vrienden.
(bevinden)

Slide 22 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
6. ________ die rekening nog betaald?
(worden)

Slide 23 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
7. _______ jij niet gek van al die herrie om je heen?
(worden)

Slide 24 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
8. Het coronavirus ________ zich snel omdat mensen zich niet aan de maatregelen houden.
(verspreiden)

Slide 25 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
9. Ik hoor dat de nieuwe winkel morgen geopend ________.
(worden)

Slide 26 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
10. Ik weet niet wat je met die opmerking _________.
(bedoelen)

Slide 27 - Open vraag

Herhaling persoonsvorm VT
Op de volgende slides volgt een aantal herhalingsopdrachten over de persoonsvorm in de verleden tijd.

De opdracht:
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
Schrijf ook het onderwerp op dat hoort bij die persoonsvorm!

Voorbeeld: 
_______ je dat een goed voorstel? (vinden)
Antwoord: vond je

Slide 28 - Tekstslide

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
1. Peter vroeg of ik hem wilde helpen, maar ik __________ er niet over. (peinzen)

Slide 29 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

2. __________ Frank en Freya bij dezelfde halte __________? (uitstappen)

Slide 30 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

3. De stiekeme snoepers dachten zeker dat wij niets __________!(vermoeden)

Slide 31 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

4. Het peloton reed wel door, maar de koploper __________ zijn voorsprong alsnog. (vergroten)

Slide 32 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Je moet wel op mijn feestje komen, want je __________ mij dat! (beloven)

Slide 33 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

6. Toen je nog niet kon mailen, __________ bedrijven elkaar hun facturen. (faxen)

Slide 34 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

7. De hele klas __________ samen de vloer na afloop van de kerstmarkt. (schrobben)

Slide 35 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

8. De docent __________ de lesstof nogmaals. (behandelen)

Slide 36 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

9. De ouders van de leerlingen __________ vragen tijdens de ouderavond.
(stellen)

Slide 37 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
10. De slimmeriken __________ het probleem snel op nadat ze de juiste formule hadden opgesteld.
(oplossen)

Slide 38 - Open vraag

Lesdoel behaald? Ik kan de persoonsvorm juist schrijven in de tegenwoordige tijd
A
Ja
B
Nee

Slide 39 - Quizvraag

Lesdoel behaald? Ik kan de persoonsvorm juist schrijven in de verleden tijd
A
Ja
B
Nee

Slide 40 - Quizvraag

Einde van deze les
Je mag nu verder gaan lezen in je leesboek.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide