Communicatie, toets 2, niveau 3

Welke uitspraak is waar?
A
Beroepsethiek is het geheel van waarden en normen die je helpen te bepalen wat je wel en niet moet doen.
B
De beroepscode is de eed die je aflegt bij je diplomering. Daarin verklaar je vertrouwelijke zaken in je werk geheim te zullen houden.
C
De waarde ‘integriteit’ komt tot uitdrukking in het gelijkwaardig behandelen van cliënten.
D
Je werkhouding is de houding waardoor je lichamelijke klachten in je werk voorkomt.
1 / 32
volgende
Slide 1: Quizvraag
MBO

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Welke uitspraak is waar?
A
Beroepsethiek is het geheel van waarden en normen die je helpen te bepalen wat je wel en niet moet doen.
B
De beroepscode is de eed die je aflegt bij je diplomering. Daarin verklaar je vertrouwelijke zaken in je werk geheim te zullen houden.
C
De waarde ‘integriteit’ komt tot uitdrukking in het gelijkwaardig behandelen van cliënten.
D
Je werkhouding is de houding waardoor je lichamelijke klachten in je werk voorkomt.

Slide 1 - Quizvraag

De beroepshouding omvat onder andere de volgende aspecten:
betrokkenheid tonen, echtheid: jezelf durven zijn, grenzen bewaken (assertief zijn), geduld uitoefenen, integer zijn, representatief zijn

Welk aspect van de beroepshouding past bij de volgende situatie?
Quinten trekt elke dag schone kleren aan. Hij wil er verzorgd uitzien.

A
echtheid
B
integer zijn
C
betrokkenheid tonen
D
representatief zijn

Slide 2 - Quizvraag

De beroepshouding omvat onder andere de volgende aspecten:
betrokkenheid tonen, echtheid: jezelf durven zijn, grenzen bewaken (assertief zijn), geduld uitoefenen, integer zijn, representatief zijn

Welk aspect van de beroepshouding past bij de volgende situatie?
Sarah zegt vriendelijk maar ook duidelijk tegen haar cliënten dat ze niet wil dat zij aan haar persoonlijke spullen komen.

A
echtheid tonen
B
integer zijn
C
assertief zijn
D
representatief zijn

Slide 3 - Quizvraag

De beroepshouding omvat onder andere de volgende aspecten:
betrokkenheid tonen, echtheid: jezelf durven zijn, grenzen bewaken (assertief zijn), geduld uitoefenen, integer zijn, representatief zijn

Welk aspect van de beroepshouding past bij de volgende situatie?
Soufian heeft al drie keer aan Kirsten uitgelegd hoe ze de tafel moet dekken. Als ze het toch niet goed doet, laat Soufian nog eens stap voor stap zien wat Kirsten moet doen.

A
betrokkenheid tonen
B
integer zijn
C
echtheid tonen
D
geduld uitoefenen

Slide 4 - Quizvraag

De beroepshouding omvat onder andere de volgende aspecten:
betrokkenheid tonen, echtheid: jezelf durven zijn, grenzen bewaken (assertief zijn), geduld uitoefenen, integer zijn, representatief zijn

Welk aspect van de beroepshouding past bij de volgende situatie?
Wendy werkt in een verpleeghuis waar de vader van een bekende acteur woont. De acteur komt zijn vader geregeld opzoeken. Wendy’s vrienden willen van haar weten hoe de acteur in het echt is en waar hij woont. Wendy vertelt dat deze man voor haar een cliënt is zoals alle andere cliënten en dat ze geen privégegevens doorgeeft.

A
betrokkenheid tonen
B
integer zijn
C
echtheid tonen
D
geduld uitoefenen

Slide 5 - Quizvraag

Jeffrey werkt als beroepskracht MZ met verstandelijk beperkte kinderen. In zijn groep zit Sanne, een meisje van 11. Er zijn meerdere signalen dat Sanne verwaarloosd wordt. Jeffrey zegt: ‘Ik heb zo’n medelijden met Sanne, ik slaap er gewoon slecht van. Vandaag had ze weer dezelfde veel te kleine en ook ongewassen trui aan. En de rits van haar jas is ook nog steeds stuk. Ze is iets jonger dan mijn nichtje Evie. Ik wil aan mijn zus vragen of zij de kleren van Evie die ze wegdoet aan mij wil geven. Dan geef ik ze weer aan Sanne.’

Welke uitspraak is juist?

A
Jeffrey draagt genoeg verantwoordelijkheid voor zijn taken. Door kleding voor haar te regelen, zorgt hij goed voor Sanne.
B
Jeffrey draagt te weinig verantwoordelijkheid voor zijn taken. Het is zijn taak ervoor te zorgen dat Sanne uit huis wordt geplaatst.
C
Jeffrey toont voldoende betrokkenheid. Dat hij kleren voor haar regelt, laat zien dat hij met Sanne is begaan.
D
Jeffrey toont te veel betrokkenheid. Hij moet accepteren dat hij de problemen van een ander niet kan oplossen.

Slide 6 - Quizvraag

Is de uitspraak juist of onjuist?

Als je je assertief gedraagt, hebben anderen daar vaak respect voor.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Is de uitspraak juist of onjuist?

Assertief zijn wil zeggen dat je je gelijk wilt krijgen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Is de uitspraak juist of onjuist?

Iemand die agressief reageert, komt voor zichzelf op, maar doet dat op de verkeerde manier.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Is de uitspraak juist of onjuist?

Iemand die niet assertief is, kan agressief reageren.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Welke uitspraken over het omgaan met ongewenste intimiteiten zijn juist? Er zijn meer antwoorden goed.
A
Actief verzet begint ermee dat je je verontschuldigt en beleefd vraagt of de ander wil ophouden.
B
Bij ongewenste intimiteiten kun je beter niet direct reageren, maar het beter een keer aanzien en afwachten of het vanzelf stopt.
C
Gedrag dat jij als ongewenste intimiteit ervaart, hoef je nooit te accepteren.
D
Informeer je leidinggevende over wat er is voorgevallen en leg afspraken vast.

Slide 11 - Quizvraag

Plaats bij de situatie het juiste begrip. Kies uit: gedrag – identiteit – karakter – temperament – zelfbeeld.

Door alles wat Nick heeft meegemaakt, denkt hij negatief over zichzelf.
A
identiteit
B
gedrag
C
zelfbeeld
D
temperament

Slide 12 - Quizvraag

Plaats bij de situatie het juiste begrip. Kies uit: gedrag – identiteit – karakter – temperament – zelfbeeld.

Je ziet meteen dat Charissa op dezelfde manier praat en beweegt als haar moeder.
A
karakter
B
zelfbeeld
C
gedrag
D
identiteit

Slide 13 - Quizvraag

Plaats bij de situatie het juiste begrip. Kies uit: gedrag – identiteit – karakter – temperament – zelfbeeld.

Kirsten is altijd optimistisch, maar haar broer is juist een somber iemand.
A
gedrag
B
identiteit
C
temperament
D
karakter

Slide 14 - Quizvraag

Welke twee vormen van zelfreflectie zijn er?

Slide 15 - Open vraag

Gaat het over normen of waarden?

Gemeenschappelijke opvattingen van mensen over wat zij belangrijk vinden in het leven en in de omgang met elkaar zijn normen / waarden.
A
normen
B
waarden

Slide 16 - Quizvraag

Gaat het over normen of waarden?

Gemeenschappelijke verwachtingen en afspraken over gepast gedrag in een bepaalde situatie zijn normen / waarden.
A
normen
B
waarden

Slide 17 - Quizvraag

Gaat het over normen of waarden?

Iemand een hand geven of iemand aankijken zijn voorbeelden van normen / waarden.
A
normen
B
waarden

Slide 18 - Quizvraag

Gaat het over normen of waarden?

Trouw, eerlijkheid en zelfstandigheid zijn voorbeelden van normen / waarden.
A
normen
B
waarden

Slide 19 - Quizvraag

Welke uitspraken zijn waar? Er zijn meer antwoorden goed.
A
Een open groep laat gemakkelijk andere mensen toe en verwelkomt invloeden van buitenaf.
B
Een verschil tussen wonen in een gezin en in een leefgroep is dat een gezin homogeen is samengesteld en een leefgroep heterogeen.
C
In primaire groepen ga je vaak zakelijker met elkaar om.
D
Groepsleden hebben de neiging om zich aan de heersende groepsnormen aan te passen. We noemen dit conformeren.

Slide 20 - Quizvraag

De Amerikaanse psycholoog Bruce Tuckman heeft vijf fasen van groepsontwikkeling beschreven: afscheidsfase – normfase – prestatiefase – stormfase – vormfase.
Noteer de ontbrekende fasen op de juiste plaats

.1____ 2.stormfase 3_____. 4. prestatiefase 5._____

Slide 21 - Open vraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist? Omcirkel steeds het goede antwoord.

Bij de wielstructuur communiceren groepsleden via een centrale figuur met elkaar.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist? Omcirkel steeds het goede antwoord.

Een groep ontwikkelt zich in een bepaalde vaste volgorde
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist? Omcirkel steeds het goede antwoord.

Groepsprocessen zijn een bedreiging voor het groepsklimaat.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist? Omcirkel steeds het goede antwoord.

In de normfase worden de omgangsregels vastgesteld.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist? Omcirkel steeds het goede antwoord.

In een groep moet je alle groepsleden evenveel aandacht geven.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Vul bij de omschrijving het juiste begrip in. Kies uit: conflict – crisis – trauma – verliessituatie. Let op: je gebruikt één begrip niet.

lichamelijke of psychische verwonding
A
conflict
B
crisis
C
trauma
D
verliessituatie

Slide 27 - Quizvraag

Vul bij de omschrijving het juiste begrip in. Kies uit: conflict – crisis – trauma – verliessituatie. Let op: je gebruikt één begrip niet.

een kritieke situatie, vaak een keerpunt in iemands leven
A
conflict
B
crisis
C
trauma
D
verliessituatie

Slide 28 - Quizvraag

Vul bij de omschrijving het juiste begrip in. Kies uit: conflict – crisis – trauma – verliessituatie. Let op: je gebruikt één begrip niet.

gebeurtenis waarin iemand te maken krijgt met een ernstige ziekte, het overlijden van een naaste of een echtscheiding
A
conflict
B
crisis
C
trauma
D
verliessituatie

Slide 29 - Quizvraag

Welke uitspraken zijn juist? Er zijn meer antwoorden goed.
A
Als je kinderen slecht nieuws meedeelt, reageren ze vaak nuchter.
B
Als beroepskracht MZ is het belangrijk om emoties van een cliënt niet af te wijzen.
C
Bij een crisis gaan gewone werkzaamheden zo veel mogelijk door.
D
Een goede houding voor een beroepskracht MZ na een crisissituatie is het beschermen van cliënten en toegeeflijk zijn.

Slide 30 - Quizvraag

Van welke vorm van agressie is sprake? Kies de juiste woorden.

Agressie die direct verband houdt met een bepaalde gebeurtenis is primaire agressie / secundaire agressie.
A
Primaire agressie
B
secundaire agressie

Slide 31 - Quizvraag

Van welke vorm van agressie is sprake? Omcirkel de juiste woorden.

Agressie die direct verband houdt met een bepaalde gebeurtenis is primaire agressie / secundaire agressie.
A
Primaire agressie
B
secundaire agressie

Slide 32 - Quizvraag