- Maak taalverzorging H5 verleden tijd zwakke werkwoorden opdracht 1 t/m 4 (lees zelf de uitleg)
- Lees in je leesboek
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
10 minuten lezen
Leerlingen thuis:
- Maak taalverzorging H5 verleden tijd zwakke werkwoorden opdracht 1 t/m 4 (lees zelf de uitleg)
- Lees in je leesboek
Slide 1 - Tekstslide
Opstarten
Log in met je eigen naam.
Slide 2 - Tekstslide
Tot welke woordsoort behoort het woordje tussen aanhalingstekens?
De farmaceuten profiteren 'van' de pandemie.
A
gewoon voorzetsel
B
vast voorzetsel
C
deel van een scheidbaar werkwoord
Slide 3 - Quizvraag
Programma
Herhalen grammatica zinsdelen en woordsoorten H1 t/m 6 (quiz)
Bespreken huiswerk
Uitleg Spelling H5 zwakke werkwoorden (quiz)
Laatste quizvraag
Opdrachten maken
Opdrachten bespreken
Toets bespreken
Slide 4 - Tekstslide
Let op:
Donderdag 10 juni SO Grammatica H1 t/m 6
Onderdelen:
woordsoorten
werkwoorden blz. 28
zelfstandig naamwoord en lidwoord blz. 56
bijvoeglijk naamwoord 132
voorzetsels 158
zinsdelen
persoonsvorm en zinsdelen blz. 30
onderwerp blz. 54
werkwoordelijk gezegde blz. 80
lijdend voorwerp blz. 11
SO staat in Magister inclusief onderdelen en blz.
Slide 5 - Tekstslide
Herhaalquiz
9 vragen x 20 seconden
Eerst woordsoorten
Daarna zinsdelen
Slide 6 - Tekstslide
Juist of onjuist?
Niet elke zin heeft een onderwerp nodig om een zin te zijn, maar er moet wel minimaal één werkwoord in staan.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Juist!
Niet elke zin heeft een onderwerp nodig om een zin te zijn, maar er moet wel minimaal één werkwoord in staan.
Zinnen in de gebiedende wijs hebben geen onderwerp:
- Kijk uit voor die boom!
- Pas op daar ligt poep!
Slide 8 - Tekstslide
Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
verliefdheid
B
mening
C
bijzonder
D
nationaliteit
Slide 9 - Quizvraag
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord.
Bijzonder is een bijvoeglijk naamwoord.
Slide 10 - Tekstslide
Juist of onjuist?
Alle verkleinwoorden zijn het-woorden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Juist!
De fiets
Het fietsje
Het verhaal
Het verhaaltje
Slide 12 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Bij een het-woord waar je een onbepaald lidwoord voor zet gebruik je:
A
De lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord
B
De korte vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 13 - Quizvraag
Bijvoeglijk naamwoord
Lange vorm
De mooie fiets
Een mooie fiets
Bijvoeglijk naamwoord
korte vorm
Het mooie verhaal
Een mooi verhaal
Slide 14 - Tekstslide
Tot welke woordsoort behoort het woord tussen aanhalingstekens?
Toen Samatha weer op haar telefoon zat, pakte de docent hem 'af'.
A
voorzetsel
B
vast voorzetsel
C
lidwoord
D
deel van een werkwoord
Slide 15 - Quizvraag
Onderdeel zinsdelen
Slide 16 - Tekstslide
Waarom is het belangrijk om als eerste de persoonsvorm te zoeken?
A
Dit maakt het makkelijker om de andere zinsdelen te vinden.
B
Dan weet je in welke tijd de zin staat.
C
Dan weet je of het onderwerp enkelvoud of meervoud is.
D
Dan kun je makkelijk het werkwoordelijk gezegde vinden.
Slide 17 - Quizvraag
Persoonsvorm
Er kan maar één zinsdeel voor de persoonsvorm, dus het helpt je om de zinsdelen te benoemen.
Persoonsvorm geeft de tijd van de zin aan.
Onderwerp laat zelf ook zien of het meervoud of enkelvoud is.
Slide 18 - Tekstslide
Juist of onjuist?
Er zijn twee manieren om het onderwerp van een zin te achterhalen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Onderwerp
2 manieren:
Stel de vraag: wie/wat + persoonsvorm
Verander de persoonsvorm van getal. Het woord dat mee verandert is het onderwerp.
Slide 20 - Tekstslide
Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
Samantha is tijdens het fietsen twee keer gevallen en opgestaan
A
is, tijdens, fietsen, gevallen, opgestaan
B
is tijdens, gevallen, opgestaan
C
is, fietsen, gevallen, opgestaan
D
is, gevallen, opgestaan
Slide 21 - Quizvraag
Laatste vraag voor dit onderdeel Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
In de scheurkalender kun je elke dag een leuk weetje lezen.
A
een leuk weetje
B
je
C
elke dag
D
de scheurkalender
Slide 22 - Quizvraag
Huiswerk bespreken
Slide 23 - Tekstslide
Vorige week hebben de leerlingen de opdrachten in hun schrift gemaakt. Maak een foto van je huiswerk en upload hem hier. Grammatica taalverzorging voorzetsels blz. 159 opdr. 4, 5 en 6.
Ondertussen checken we in de klas of het begrepen is. Boek blz. 159 opdracht 4 en opdracht 5.
Slide 24 - Open vraag
H6 taalverzorging voorzetsels
Easy
Ik moet nog een beetje oefenen, maar komt goed
Ik vind het nog wel moeilijk.
Meneer, kunnen we dit nog eens herhalen?
voorzetsels?!
Slide 25 - Poll
Opstarten taalverzorging H5
Verleden tijd van zwakke werkwoorden
Slide 26 - Tekstslide
zwakke werkwoorden
Lesdoel: aan het einde van de les kunnen we zwakke werkwoorden in de verleden tijd in een zin schrijven.
Slide 27 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden
Werkwoorden kun je ook in de verleden tijd zetten. Twee vormen
Sterke werkwoorden -> veranderen van klank (lopen -> liep)
Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn te zwak om zichzelf helemaal te veranderen. Zij krijgen in de verleden tijd -de(n) of -te(n) achter de stam.
Slide 28 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden
Slide 29 - Tekstslide
Let op:
Je haalt -en van het hele werkwoord af en dan bepaal je of er een -de(n) of een -te(n) moet.
Verhuizen - verhuiz -> dus verhuisde(n)
Verven - verv -> de verfde(n)
't ex-kofschip
't ex fokschaap
't sexy fokschaap
Slide 30 - Tekstslide
Een zwak werkwoord...
A
krijgt in de verleden tijd +te(n) of +de(n)
B
krijgt in de tegenwoordige tijd +te(n) of +de(n)
Slide 31 - Quizvraag
Is GEVEN een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een zwak werkwoord?
A
slapen
B
meten
C
durven
D
schieten
Slide 33 - Quizvraag
Een zwak werkwoord...
A
verandert niet van klank in de verleden tijd
B
verandert wel van klank in de verleden tijd
Slide 34 - Quizvraag
Laatste quizvraag!
Slide 35 - Tekstslide
Wat is de verleden tijd van verbazen?
A
verbaaste(n)
B
verbaasde(n)
Slide 36 - Quizvraag
Aan de slag
Maak Taalverzorging H5 verleden tijd van zwakke werkwoorden
Opdracht 1 t/m 5.
Leerling thuis: maak het via NN-online, je mag uit de les.
Leerlingen op school: werk in je boek en je schrift. Tijd: 15 minuten, dan gaan we het bespreken.