7.2 Spelling voltooid dw als bijvoeglijk naamwoord

Spelling

Bijvoeglijke naamwoorden maken van werkwoorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Spelling

Bijvoeglijke naamwoorden maken van werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Les en doelen
Theorie en oefenen met het maken van bijvoeglijke naamwoorden van werkwoorden.
Doel
Je kunt een bijvoeglijk naamwoord maken van een werkwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Van werkwoorden kun je 
bijvoeglijke naamwoorden maken.
Je gebruikt daarvoor het 
voltooid deelwoord.

Slide 3 - Tekstslide

6

Slide 4 - Video

01:06
Dat _____ huis.
A
mooi
B
mooie

Slide 5 - Quizvraag

01:40
De ________ vakantiefoto's
A
inlijsten
B
inlijstende
C
ingelijste
D
ingelijst

Slide 6 - Quizvraag

03:17
Het _________ verhaal
A
verzinnen
B
verzonnen
C
geverzonnen
D
onzin

Slide 7 - Quizvraag

04:07
Die ______ huizen op de hoek.
A
grooten
B
groote
C
grote

Slide 8 - Quizvraag

04:36
De _________ snelweg
A
gebreede
B
verbreede
C
verbreedde
D
verbrede

Slide 9 - Quizvraag

05:18
De __________hond.
A
geredde
B
gerede
C
geredderde
D
getverderrie

Slide 10 - Quizvraag

Regel 1
Als het voltooid deelwoord eindigt op -en, schrijf je het bijvoeglijk naamwoord ook met -en.

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoord = aanbieden
de ... excuses

Slide 12 - Open vraag

Regel 2
Als het voltooid deelwoord eindigt op een d of een t, dan krijgt het bijvoeglijk naamwoord meestal -e als uitgang.

Slide 13 - Tekstslide

werkwoord = landen
de ... helikopter

Slide 14 - Open vraag

Regel 3
Een bvn dat is afgeleid van een vd schrijf je altijd zo kort mogelijk!
Alleen dd of tt als het nodig is 
voor de uitspraak.

Slide 15 - Tekstslide

werkwoord = verkleden
de ... kinderen

Slide 16 - Open vraag

werkwoord = verhitten
de ... discussie

Slide 17 - Open vraag

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 18 - Woordweb