Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden. Je leert wat een voltooid deelwoord is ( Partizip Perfekt).
Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.
Je kan het volt. dw maken van een werkwoord.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Lernziele
Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden. Je leert wat een voltooid deelwoord is ( Partizip Perfekt).
Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.
Je kan het volt. dw maken van een werkwoord.
Slide 1 - Tekstslide
können
dürfen
mögen
mogen
willen
moeten (wil van ander)
willen (wens)
leuk vinden / lusten
weten
kunnen
moeten (noodzaak)
Slide 2 - Sleepvraag
Wat gaat er bij een modaal werkwoord anders dan bij regelmatige werkwoorden (feesttenten)?
A
In de enkelvoudsvormen (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
B
In de meervoudsvormen (wir, ihr, sie/Sie) verandert de stamklinker
C
In zowel de enkelvouds- als meervoudsvormen verandert de stamklinker
D
Er is niks anders
Slide 3 - Quizvraag
Wat gaat er bij een modaal werkwoord anders dan bij regelmatige werkwoorden (feesttenten)?
A
wir + ihr krijgen hele werkwoord
B
alles krijgt stam + uitgang -en
C
ich + er/sie/es krijgen geen uitgang
D
Er is niks anders
Slide 4 - Quizvraag
Theorie:
Bij een modaal werkwoord in het Duits:
Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker: bijvoorbeeld: können > ich kann, wordt dus een a
ich + er/sie/es krijgen geen uitgang: bijvoorbeeld: ich kann, er/sie/es kann
de overige vormen hebben dezelfde uitgangen als een zwak werkwoord.
Slide 5 - Tekstslide
Vertaal het ww "können"
A
mogen
B
weten
C
kunnen
D
houden van, lusten
Slide 6 - Quizvraag
können Ich ________ gut Fußball spielen.
A
kannst
B
können
C
kann
D
könne
Slide 7 - Quizvraag
können Sander ..... dir helfen.
A
kann
B
könnt
C
können
D
kannt
Slide 8 - Quizvraag
können Wir ..... dir helfen.
A
kann
B
könnt
C
können
D
kannst
Slide 9 - Quizvraag
können .........ihr bitte leise sein?
A
kann
B
könnt
C
können
D
kannt
Slide 10 - Quizvraag
können Du ........morgen ausschlafen.
A
kann
B
könnt
C
können
D
kannst
Slide 11 - Quizvraag
Vertaal: lusten/ houden van
A
mögen
B
möchten
C
dürfen
D
können
Slide 12 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord. (lusten) ..... du Spinat?
A
mögst
B
möge
C
magst
D
mage
Slide 13 - Quizvraag
mögen Ich ...........Erdbeereis.
A
magst
B
möge
C
mögen
D
mag
Slide 14 - Quizvraag
mögen .........du Erdbeereis?
A
magst
B
mögen
C
mögt
D
mag
Slide 15 - Quizvraag
mögen Ihr ......doch auch Pizza?
A
magst
B
mögen
C
mögt
D
mag
Slide 16 - Quizvraag
mögen Lisa .......lieber Pasta Carbonara.
A
magst
B
mögen
C
mögt
D
mag
Slide 17 - Quizvraag
Vertaal: mogen/ toestemming hebben
A
dürfen
B
mögen
C
können
Slide 18 - Quizvraag
dürfen Ich ..... nicht spicken.
A
dürfen
B
darf
C
dürft
D
dürfe
Slide 19 - Quizvraag
dürfen Du ..... nicht spicken.
A
darfst
B
dürfst
C
dürft
D
darfst
Slide 20 - Quizvraag
dürfen Wir ..... nicht spicken.
A
darfst
B
darf
C
dürft
D
dürfen
Slide 21 - Quizvraag
dürfen Ihr ..... nicht spicken.
A
darft
B
darf
C
dürft
D
dürfen
Slide 22 - Quizvraag
dürfen Jeroen ..... nicht spicken.
A
darft
B
darf
C
dürf
D
dürft
Slide 23 - Quizvraag
Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen ( aardig vinden)
D
mogen ( toestemming hebben)
Slide 24 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord = Partizip Perfekt Welk woord is een voltooid deelw.?
A
wohne
B
gewohnt
C
wohnen
D
wohnt
Slide 25 - Quizvraag
Theorie/ uitleg:
Met een voltooid deelwoord kan je over gebeurtenissen en feiten uit het recente verleden vertellen, b.v. Ik heb in Duitsland gewoond, maar nu woon ik in Nederland.
alle voltooid deelwoorden van een zwak ww eindigen op -t.
de hoofdregel is : ge + stam van het ww + t
Voorbeeld met ww "spielen: Gestern habe ich Tennis gespielt.
Slide 26 - Tekstslide
Theorie/ uitleg:
de hoofdregel is : ge + stam van het ww + t
Uitzondering: het ww heeft een stam op -d of op -t
Dan geldt (voor de uitspraak!) de regel: ge+ stam +et
Voorbeelden: reden: Ich habe zuviel geredet.
antworten: Ich habe gestern geantwortet.
let op: het volt. dw van "sein" is: gewesen. Ich bin vorige Woche in Amsterdam gewesen. Dit is een sterk ww!
Slide 27 - Tekstslide
Vul het volt. deelwoord aan: Ich habe viel (lachen)
A
gelachen
B
lach
C
lachte
D
gelacht
Slide 28 - Quizvraag
Vul het volt. deelwoord aan: Was hast du (hören) ?
A
gehoren
B
gehort
C
gehören
D
gehört
Slide 29 - Quizvraag
Vul het volt. deelwoord aan: Wo hast du Weihnachten (feiern)?
A
gefeiern
B
gefeiert
C
feiern
D
gefeieret
Slide 30 - Quizvraag
Vul het volt. deelwoord aan: Wo habt ihr (tanzen)?
A
getanzt
B
getanzet
C
gewesen
D
tanzen
Slide 31 - Quizvraag
Vul het volt. deelwoord aan: Wo bist du gestern Abend (sein)?
A
gehabt
B
gesein
C
gewesen
D
sein
Slide 32 - Quizvraag
Denk je dat je deze grammatica nu snapt? Modale ww en het volt. deelwoord