KK eten & gegeten worden oranje

13.1 Eten
Eten & gegeten worden
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

13.1 Eten
Eten & gegeten worden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

begrippenlijst 13.1:
planteneters-plooikiezen-herkauwen- lang spijsverteringskanaal
vleeseters-knipkiezen-grote hoektanden- kort spijsverteringskanaal
alleseters-knobbelkiezen-"normaal" spijsverteringskanaal

E= B+T+P+U / Bewegen+Temperatuur-lichaam+Produceren cellen+Uitscheiding
Fotosynthese
Predatoren (roofdier)
Camouflage
Mimicry
Endocytose en exocytose

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kauwen dieren?
Planteneters - bijv. koeien
Plooikiezen malen het plantaardigvoedsel fijn

Vleeseters - bijv. honden
Grotere scherpere hoektanden en knipkiezen zo verscheuren ze hun prooi.

Alleseters - bijv. mensen en varkens. Zij eten plantaardig en dierlijk voedsel.
Snijtanden en hoektanden om het eten los te knippen en knobbelkiezen om het eten goed te malen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor zijn honden slanker dan koeien?
Plantencellen hebben een celwand en zijn doordoor moeilijk fijn te kauwen en te verteren.

Het verteren van voedsel bij planteneters lukt daarom alleen als het lang genoeg in het verteringsstelsel zit. Planteneters hebben een lange darm die opgepropt zit in de buik. 

Dierlijke cellen hebben geen celwand en zijn daardoor makkelijk fijn te kauwen en te verteren.

Doordat er geen celwand aanwezig is is het vlees makkelijker te verteren en is het verteringsstelsel korter. Hond: 



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

planteneters
vleeseters
alleseters
lange darmen
korte darmen
middellange darmen
knip kiezen
plooi kiezen
knobbel kiezen

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De darmen van een potvis zijn 600 meter lang.
Wat weet je van zijn voeding?
A
Vleeseter / carnivoor
B
Planteneter / herbivoor
C
Alleseter / omnivoor
D
kan je niet weten

Slide 6 - Quizvraag

Planteneter of herbivoor, want de vertering van plantencellen kost veel tijd door de celwanden om de cellen, dus daarom een lang darmstelsel

Hoe 'eten' planten
Groene planten maken zelf voedingsstoffen tijdens fotosynthese

De energie die nodig is om glucose te maken haalt de plant uit zonlicht. 

Van glucose maakt de plant voedingstoffen zoals: zetmeel, vetten en eiwitten.

Daarvoor zijn mineralen nodig, die zuigt de plant op met de wortels. 

Van de eiwitten groeit de plant vetten en zetmeel zijn reservestoffen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Aan welke processen doet een producent?
A
Fotosynthese
B
Fotosynthese en verbranding
C
Verbranding
D
Geen van allen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Welke stof ontstaat of welke stoffen ontstaan bij de fotosynthese?
A
Bij de fotosynthese ontstaat alleen glucose.
B
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en koolstofdioxide.
C
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof.
D
Bij de fotosynthese ontstaan water, koolstofdioxide en glucose.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Waarom is fotosynthese zo belangrijk voor andere organismen?
A
Door de fotosynthese wordt zuurstof verbruikt.
B
Door de fotosynthese komt er nieuwe energie vrij.
C
Door de fotosynthese komt er telkens nieuw voedsel op aarde.
D
Door fotosynthese wordt CO2 gemaakt

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: In welke andere energie rijke stof(fen) kan glucose worden omgezet?
A
koolhydraten
B
eiwit
C
vet
D
zowel A,B,C

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hoe eet een eencellige

endocytose 
(instulping naar binnen)

exocytose 
(uitstulping naar buiten)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe krijgen eencellige voedsel binnen?
A
via de huidmondjes
B
via een klein bekje
C
via endocytose
D
via exocystose

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ademhaling insect
Bij insecten gaat de ademhaling via het achterlijf.
In de zijkanten van het lijf zitten kleine openingen, stigmata. 
Via die stigmata gaat het door een serie sterk vertakte buizen, tracheeën.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Hoe heten de openingen in met name het achterlijf van een rups?
A
kieuwen
B
stigma's
C
tracheeen
D
openingen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een insect haalt adem door:
A
zijn ribben op en neer te bewegen
B
door door de lucht te vliegen en lucht in te laten
C
door zijn achterlijf platter te maken
D
door zijn stigma's open te zetten

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vervoert het bloed van insecten
A
zuurstof
B
hemoglobine
C
voedingsstoffen
D
geen van allen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Zal het insect sneller met het achterlijf pompen, in het hooggebergte of op zeeniveau?
A
Zeeniveau
B
Hooggebergte
C
maakt geen verschil

Slide 18 - Quizvraag

Hooggebergte, doordat het insect in ijle lucht sneller moet ademen om voldoende zuurstof op te nemen. 
Diffussie
Bij diffussie wordt de concentratie in het ene gebied gelijk gemaakt met die in het andere gebied. 

Daarbij stroomt de zuurstof van  een hoge concentratie naar  een lage concentratie

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diffusie 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Hoe krijgen vissen zuurstof?
Vissen nemen met hun kieuwen zuurstof uit het water op. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Door tegenstroomprincipe meer zuurstof!
  • Stroomrichting van bloed tegengesteld aan richting van het water
  • Als het zelfde kant opstroomt is er alleen in het begin uitwisseling
  • Als het tegengesteld stroomt, is er de gehele tijd uitwisseling

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Wat maakt de ademhaling via de kieuwen effectiever?
A
omdat het in het water is
B
omdat het water de mond in en de kieuwboog uit stroomt
C
omdat het water in tegenovergestelde richting van het bloed stroomt
D
omdat de vis altijd vooruit zwemt

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Waardoor gaat zuurstof in het bloed en koolstofdioxide eruit?
A
door gaswisseling
B
door diffusie
C
door ademhaling
D
door dloeddruk

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Energiebalans
Energiebalans = hierin kun je zien hoeveel energie (E) een dier binnenkrijgt en waaraan het dier de energie besteed.

B = bewegen.
T = lichaam op temperatuur houden.
P = produceren van nieuwe cellen.
U = wat het lichaam uitgaat (poep, urine, zweet).







Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

energie balans
E = energie in eten 

B =energie om te bewegen
T = energie om warm te blijven
U = energie in uitwerpselen
P = energie nodig voor nieuwe cellen

(eenheid in  kJ)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energiebalans

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat verandert er in de energiebalans van een eekhoorn zodra die in de winter in winterrust gaat?
A
B stijgt
B
P daalt
C
E stijgt
D
T daalt

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer ben je niet in energiebalans?
A
Als er evenveel energie binnenkomt dan je lichaam verbruikt
B
Als er minder energie binnenkomt dan je lichaam verbruikt
C
Als er geen energie binnenkomt dat je lichaam verbruikt
D
Als er meer energie binnenkomt dan je lichaam verbruikt

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurd er als bij een persoon de E in de energiebalans groter is dan U + B + T + P?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In de energiebalans van een dier kun je zien hoeveel energie het dier nodig heeft.
De energiebalans is: E = B + T+ P + U.
Wat betekent de letter P in de energiebalans?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In de energiebalans van een dier kun je zien hoeveel energie het dier nodig heeft. De energiebalans is: E = B + T+ P + U.
Wat betekent de letter P in de energiebalans?
A
Bewegen
B
Op temperatuur blijven
C
Stoffen uitscheiden
D
Nieuwe cellen maken

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Wat verandert er in de energiebalans wanneer ik snel ren
A
U
B
B
C
T
D
P

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: In de energiebalans is de U bij vleeseters kleiner dan bij planteneters
A
fout
B
goed

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Wat verandert er in de energiebalans wanneer ik koorts heb
A
U
B
B
C
T
D
P

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor worden organismen niet gegeten
Hoe voorkomen organismen dat ze worden opgegeten?

Camouflage --> door niet op te vallen in hun omgeving

Mimicry --> lijken op een ander gevaarlijk dier

Maken van bittere stoffen (soms giftig!)

Stekels zoals de roos of brandnetels

Verdediging door goede zintuigen en vluchten


Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor worden organismen niet gegeten?
Camouflage: niet opvallen in de omgeving

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor worden organismen niet gegeten?
Camouflage: niet opvallen in de omgeving

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mimicry
- Mimicry is het nabootsen van een ander organisme om minder aantrekkelijk te zijn voor predatoren (giftiger/gevaarlijker/minder lekker)
- Wat is het verschil met camouflage?

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld mimicry

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Camouflage om te jagen
Camouflage om niet opgegeten te worden

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mimicry
Lijken op een gevaarlijk dier

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor worden organismen niet opgegeten?
Camouflage: niet opvallen in de omgeving

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mimicry
Lijken op een ander (giftig) dier

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het oog op de vleugel van een vlinder is een voorbeeld van ....
A
camouflage
B
mimicry
C
mutualisme
D
parasitisme

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet het als een organisme op een andere soort lijkt? (bv een zweefvlieg die op een wesp lijkt)
A
Camouflage
B
Mimicry
C
Schwalbe
D
Imitatie

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voorbeeld van mimicry is:
A
Een slang zonder giftanden lijkt op een giftige slang
B
Een platvis heeft dezelfde patronen als de bodem van de zee
C
Een wandelende tak doet net alsof hij op een tak lijkt
D
Een vlinder heeft een oog op zijn vleugel om vijanden af te schrikken

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorbeeld van camouflage is ook mimicry?
A
De kikker en het insect op de boom
B
De kikker en de sepia
C
De sepia en het insect op de boom
D
Alledrie de voorbeelden

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe voorkomt het organisme op de foto dat het wordt opgegeten door roofdieren?
A
Door camouflage
B
Door mimicry

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is een voorbeeld van:
A
Camouflage
B
Mimicry
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

This is an example of ...
A
Camouflage
B
Mimicry

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je dit?
A
Mimicri
B
camouflage
C
metamorfose
D
gedaanteverwisseling

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dieren kunnen voorkomen dat ze worden opgegeten door mimicry. Wat houdt mimicry in?
A
Dat dieren de kleuren van hun omgeving hebben om niet op te vallen
B
Dat dieren zich verstoppen onder grote rotsen of bladeren zodat ze niet gezien worden
C
Dat dieren lijken op gevaarlijke dieren zodat roofdieren ze niet durven aanvallen
D
Dat dieren een hard geluid maken om soortgenoten te lokken voor grotere overlevingskans

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is een voorbeeld van
A
Camouflage
B
Mimicry
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies