Quiz HGL leerjaar 2 H2,3,4

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Quiz HGL leerjaar 2 H2,3,4

Wat betekent het woord efficiënt?

1. gewoon goed
2. doelmatig
3. oplettend
4. met de meeste inspanning

Wat betekent gering?

1. groot
2. groter
3. klein
4. kleiner

Wat betekent prevelen?

1. praten
2. fluisteren
3. schreeuwen
4. mompelen

Wat betekent royaal?

1. vrijgevig
2. gul
3. voor jezelf
4. hebberig

Welk van onderstaande woorden/ onderstaand woord is een samenstelling?

1. paperclip
2. koffiemok
3. kasten
4. graafmachine

Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Imke ging met haar vriendinnen naar de bioscoop.

1. Imke
2. haar vriendinnen
3. naar
4. ging

Wat is in onderstaande zin het zelfstandig naamwoord?
Samen met haar vader ging Imke naar de voetbalwedstrijd.

1. ging
2. samen met haar vader
3. voetbalwedstrijd
4. Imke

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaand zin?
Mijn docent geschiedenis vertelt graag mooie verhalen aan ons

1. Mijn docent
2. mooie verhalen
3. aan ons
4. vertelt

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Het clubje vrienden kocht voor de jarige klasgenoot een heerlijke slagroomtaart.

1. een heerlijke slagroomtaart
2. voor de jarige klasgenoot
3. het clubje vrienden
4. kocht

Wat is het hulpwerkwoord in deze zin?
Ik was elke keer mijn inlognamen en wachtwoorden vergeten.

1. was
2. inlognamen
3. vergeten
4. wachtwoorden

Wat is het hulpwerkwoord in deze zin?
Met de app Lastpass hoef ik maar één wachtwoord te onthouden.

1. Lastpass
2. wachtwoord
3. te onthouden
4. hoef

Wat is het zelfstandig werkwoord van onderstaande zin?
Na controle mag ik al mijn namen en wachtwoorden inzien.

1. mag
2. al mijn namen
3. wachtwoorden
4. inzien

Wat is het zelfstandig werkwoord in deze zin?
Ik heb al heel lang niet meer staan vloeken bij de melding: 'wachtwoord incorrect'.

1. heb
2. heel lang
3. staan
4. vloeken

Wat is de verleden tijd van:
hij (zorgen)

1. zorgt
2. zorg
3. zorgde
4. zorgte

Wat is de verleden tijd van:
hij (besteden)

1. besteed
2. besteedt
3. besteede
4. besteedde

Wat is het tegenwoordig deelwoord van:
juichen

1. gejuicht
2. juichend
3. gejuichd
4. juichent

Wat is het tegenwoordig deelwoord van:
fluiten

1. gefluit
2. gefloten
3. fluitent
4. fluitend

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van:
vergroten

1. vergroten
2. vergrote
3. vergroote
4. vergrooten

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van:
aflossen?

1. afgelost
2. afgelostte
3. afgeloste
4. afgelosten

Wat is de samenstelling van:
groenten+boer

1. groentenboer
2. groenteboer
3. groenttenboer
4. groenten boer

Wat is de juiste samenstelling van:
reus + groot

1. reusgroot
2. reuze groot
3. reuzegroot
4. reuzengroot

Heb je goed geleerd voor de toets?

1. ja
2. nee
3. beetje
4. meer wel dan niet