In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Schrijf alles op wat je weet over dit hoofdstuk.
Slide 1 - Woordweb
Wat zijn de eisen van een vergroting? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Alle lengten worden met hetzelfde getal vermenigdvuldigd.
B
De vorm van het figuur blijft hetzelfde
C
De hoeken veranderen van grote bij een vergroting.
D
De hoeken blijven bij vergroten even groot.
Slide 2 - Quizvraag
Is een vergrotingsfacter hetzelfde als een factor?
A
ja
B
nee
Slide 3 - Quizvraag
Van een foto van 6 cm hoog en 8 cm breed wordt een vergroting gemaakt. De factor van de vergroting is 3. Bereken de hoogte en breedte van de vergroting.
A
Breedte: 18 cm
Hoogte: 24 cm
B
Breedte: 18 cm
Hoogte: 20 cm
C
Breedte: 9 cm
Hoogte: 11 cm
D
Breedte: 24 cm
Hoogte: 18 cm
Slide 4 - Quizvraag
De rechter tegel is een vergroting van de linker tegel. Welke is het beeld?
A
links
B
rechts
Slide 5 - Quizvraag
De rechter tegel is een vergroting van de linker tegel. Wat is de factor?
A
2,5
B
2,25
C
1,5
D
1,75
Slide 6 - Quizvraag
De rechter tegel is een vergroting van de linker tegel. De factor is 1,5. Hoe hoog is de vergroting?
A
45 cm
B
30
C
67,5
D
20
Slide 7 - Quizvraag
Wat gebeurt er als de factor tussen 0 en 1 ligt?
Slide 8 - Open vraag
B is het beeld van A. Hoe heet A?
Slide 9 - Open vraag
B is het beeld van A. Wat is de vergrotingsfactor?
A
2,5
B
4
C
0,4
D
25
Slide 10 - Quizvraag
B is het beeld van A. De hoogte van A is 20 cm. De factor is 0,4. Hoe hoog is B?
A
8
B
80
C
5
D
50
Slide 11 - Quizvraag
Een model van een auto is 20 cm lang en is gemaakt op schaal 1 : 24. Hoe lang is de auto in werkelijkheid in meters?
A
20
B
480
C
2,40
D
4,80
Slide 12 - Quizvraag
Een auto is 3,80 m lang. Een model van deze auto is op schaal 1 : 40. Hoe lang is het model in cm?
A
0,095
B
152
C
9,5
D
15200
Slide 13 - Quizvraag
In een tekening is een huis 4 cm hoog. In het echt is het huis 6 m hoog. Wat is de schaal?
A
1 : 1,5
B
1 : 150
C
1 : 0,667
D
1 : 66,667
Slide 14 - Quizvraag
De factor tussen twee figuren is 3. Wat is de factor van de omtrek tussen die figuren?
Slide 15 - Open vraag
De factor tussen twee figuren is 3. Wat is de factor van de oppervlakte van die figuren?
Slide 16 - Open vraag
Een rechthoek is 2 bij 3 cm. Het rechthoek wordt vergroot met factor 3,25. Wat is de omtrek van het origineel?
A
5
B
6,5
C
10
D
16,25
Slide 17 - Quizvraag
Een rechthoek is 2 bij 3 cm. Het rechthoek wordt vergroot met factor 3,25. Wat is de omtrek van het beeld, als de omtrek van het origineel 10 cm is?
A
5
B
6,5
C
16,25
D
32,5
Slide 18 - Quizvraag
Een rechthoek is 2 bij 3 cm. Het rechthoek wordt vergroot met factor 3,25. Wat is de oppervlakte van het origineel?
A
5
B
6
C
10
D
16,25
Slide 19 - Quizvraag
Een rechthoek is 2 bij 3 cm. Het rechthoek wordt vergroot met factor 3,25. Wat is de oppervlakte van het beeld?