In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Doel en programma
Uitleg verteltijd en -volgorde
(Zelfstandig werken)
Afsluiten met huiswerk
Doel:
Je kunt de verteltijd en -volgorde van een verhaal herkennen
Slide 1 - Tekstslide
Tijd
Chronologische volgorde: de gewone volgorde van het verhaal. Vb: Eerst de ochtend, dan de middag en dan pas de avond.
Niet-chronologische volgorde: de gewone volgorde wordt onderbroken door bijvoorbeeld een flashback.
Vb: Eerst 2021 en dan tussendoor 2019.
Slide 2 - Tekstslide
Weten jullie wat een terugverwijzing is?
Slide 3 - Open vraag
Tijd
Terugverwijzing: een personage verwijst naar iets wat eerder gebeurde. Dit gebeurt heel kort in enkele woorden of zinnen. Meestal is het een gedachte.
Vb: De laatste keer dat ik op mijn telefoon keek was vorige week.
Vooruitwijzing: een korte mededeling over iets wat later zal gebeuren, vaak een gedachte van een personage.
Vb: Morgen zal ik mijn eerste wedstrijd spelen, zal ik winnen?
Slide 4 - Tekstslide
Wat is dan een flashback?
Slide 5 - Open vraag
Tijd
Flashback: het verhaal springt in een langere passage terug in de tijd, het verhaal is NIET meer chronologisch. Je leest niet meer vanuit het 'nu' van het verhaal.
Slide 6 - Tekstslide
Waarom gebruikt een schrijver terugverwijzingen en flashbacks?
Slide 7 - Open vraag
Functie
Waarom gebruikt men terugverwijzingen of flashbacks?
Deze geven een lezer meer informatie over een personage. Je komt iets te weten over het verleden, waardoor je het gedrag van een personage in het heden beter begrijpt.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is vertelde tijd?
Slide 9 - Open vraag
Vertelvolgorde
Vertelde tijd: de tijd die in een verhaal zelf voorbijgaat.
Je komt hierachter doordat de schrijver een dag of tijd noemt.
Van één week naar tien jaar.
Verteltijd: de tijd die nodig is om een verhaal te lezen (uitgedrukt in aantal bladzijdes).
Slide 10 - Tekstslide
Verteltempo
= het verband tussen de vertelde tijd en de verteltijd.
Duurt het verhaal maar één dag, maar heeft het boek 400 pagina's? -> traag verteltempo.
Duurt het verhaal vijftien jaar, maar heeft het boek twee pagina's? -> snel verteltempo.
Slide 11 - Tekstslide
Verteltempo
Tijdsprong: de schrijver slaat tijd over.
Vb: 'Tien dagen later werd ik wakker met hoofdpijn.'