Fictie 5| maandag

Doel en programma
  • Huiswerk bespreken (opdracht 1)
  • Uitleg Fictie blok 5
  • Afsluiten 

Doel:
  • Je kunt de verteltijd en -volgorde van een verhaal herkennen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel en programma
  • Huiswerk bespreken (opdracht 1)
  • Uitleg Fictie blok 5
  • Afsluiten 

Doel:
  • Je kunt de verteltijd en -volgorde van een verhaal herkennen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk bespreken
Fictie blok 5 - opdracht 1
Blz. 202

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 - antwoorden
  1. Eigen antwoord. Gezellig/druk: mensen op de dansvloer, muziek, drinken, de zon, energie.
  2. Finn is bevriend met Isaac. Ze zijn verschillend (impulsief - rustig), maar vullen elkaar goed aan. Finn kan het goed vinden met zijn moeder, ze helpt hem bij het zoeken naar de knikker. Finn lijkt bang voor Kertsen.
  3. In regel 67, de schrijver gaat terug in de tijd en je weet niet wat er is gebeurd met de jongens en het juweel. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 - antwoorden
  • 4. Het speelt zich af in Noorwegen in een stad, op het strandje, het Noldeplein, de slaapkamer van Vanja, het huis van Finn, de hut van Kertsen. Het speelt zich af in het verleden. Dat herken je aan de aardewerken fles, het reizen met boomstammen, de baron en dienstmeisjes, etc. Het speelt zich af rond de midzomernacht en ook in november.
  • 5a. - De zon zweeft als een bal boven de horizon. - Ze vormen lange, glinsterende zuilen van goud. - De wind wiegde de varenbladeren.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie blok 5

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd
Chronologische volgorde: de gewone volgorde van het verhaal. Vb: Eerst de ochtend, dan de middag en dan pas de avond.

Niet-chronologische volgorde: de gewone volgorde wordt onderbroken door bijvoorbeeld een flashback.
Vb: Eerst 2021 en dan tussendoor 2019.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weten jullie wat een terugverwijzing is?

Slide 8 - Open vraag

EXTRA
Tijd
Terugverwijzing: een personage verwijst naar iets wat eerder gebeurde. Dit gebeurt heel kort in enkele woorden of zinnen. Meestal is het een gedachte.

Vb: De laatste keer dat ik op mijn telefoon keek was vorige week.

Vooruitwijzing: een korte mededeling over iets wat later zal gebeuren, vaak een gedachte van een personage.

Vb: Morgen zal ik mijn eerste wedstrijd spelen, zal ik winnen?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dan een flashback?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijd
Flashback: het verhaal springt in een langere passage terug in de tijd, het verhaal is NIET meer chronologisch. Je leest niet meer vanuit het 'nu' van het verhaal.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom gebruikt een schrijver terugverwijzingen en flashbacks?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Functie
Waarom gebruikt men terugverwijzingen of flashbacks?

Deze geven een lezer meer informatie over een personage. Je komt iets te weten over het verleden, waardoor je het gedrag van een personage in het heden beter begrijpt.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is vertelde tijd?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertelvolgorde 
Vertelde tijd: de tijd die in een verhaal zelf voorbijgaat.
Je komt hierachter doordat de schrijver een dag of tijd noemt.
Een week, een dag of tien jaar.

Verteltijd: de tijd die nodig is om een verhaal te lezen (uitgedrukt in aantal bladzijdes).
Vijftien minuten/5 bladzijdes

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verteltempo
= het verband tussen de vertelde tijd en de verteltijd.

Duurt het verhaal maar één dag, maar heeft het boek 400 pagina's? -> traag verteltempo.

Duurt het verhaal vijftien jaar, maar heeft het boek twee pagina's? -> snel verteltempo.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verteltempo
Tijdsprong: de schrijver slaat tijd over. Het wordt niet eens samengevat, maar compleet overgeslagen.
Vb: 'Tien dagen later werd ik wakker met hoofdpijn.'

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk morgen
  • Fictie blok 5: opdracht 3 (vr. 2 t/m 13)
  • Lees je leesboek! Volgende week maandag boekopdracht.






Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies