H1 nask meten

H1 nask meten
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H1 nask meten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen H1.4 Meten
  1. Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
  2. Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.
  3. Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
  4. Je kunt enkele meetapparaten aflezen.
  5. Je kunt enkele eenheden naar elkaar omrekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Meetapparatuur
Bij natuurkunde en scheikunde moet je heel precies zijn, maar je zintuigen zijn niet precies. 
Daarom gebruik je bij nask vaak meetapparatuur. 

Meetapparatuur is gereedschap om te meten.
Bijvoorbeeld:
Een klok, een liniaal en een weegschaal zijn voorbeelden van meetapparatuur. 

Slide 3 - Tekstslide

Analoog 
De oventhermometer zie afbeelding hiernaast heeft een wijzer die draait langs een plaat met streepjes en getallen. 
Dit is de schaalverdeling. 

Meetapparaten met een wijzer en een schaalverdeling noem je analoog. 

Slide 4 - Tekstslide

Digitaal
De koortsthermometer zie afbeelding hiernaast heeft cijfers op een schermpje. 

Een meetapparaat met cijfers op een scherm noem je digitaal.

Slide 5 - Tekstslide

Analoog en digitaal
Analoog:
Meetapparaten met een wijzer en een schaalverdeling noem je analoog. 
Schaalverdeling:
Streepjes op regelmatige afstand van elkaar met daarbij een reeks getallen waarmee je een gemeten waarde kunt aflezen, bijvoorbeeld de tijd.
Digitaal:
Een meetapparaat met cijfers op een scherm noem je digitaal.

Slide 6 - Tekstslide

Eenheid
Je zegt niet: “Ik ben met dit werkstuk 12 bezig geweest.” Je zegt: ‘12 minuten’ of ‘12 uur’ of ‘12 dagen’. 
  • De woorden achter 12 noem je de eenheid.
  • De eenheid is de hoeveelheid of maat waarin je iets meet. 
  • De eenheid geeft het getal een betekenis.

Eenheid:
Hoeveelheid of maat waarin je iets meet.

Slide 7 - Tekstslide

Grootheid 
Tijd en lengte zijn de dingen die je meet. 
Tijd en lengte zijn voorbeelden van grootheden
Een grootheid is een eigenschap die je meet. 
Iedere grootheid heeft zijn eigen eenheden.

Grootheid:
Eigenschap die je kunt meten.

Slide 8 - Tekstslide

Tijd meten
Een klok is een meetapparaat om de tijd te meten
Je kunt ook meten in hoeveel tijd je een afstand loopt. Dan gebruik je een stopwatch of een stopklok. 
Veelgebruikte eenheden van tijd zijn: seconde (s), minuut (min) en uur (h).

Slide 9 - Tekstslide

Lengte meten 
Om lengte te meten, gebruik je meetapparatuur 

Gebruik het apparaat dat het best past bij de lengte die je gaat meten.

Slide 10 - Tekstslide

Massa en volume
Massa:
Hoeveelheid stof in gram of kilogram.

Met een weegschaal kun je de massa van een voorwerp of van een hoeveelheid stof bepalen. 

Volume:
Hoeveel ruimte een vloeistof of een voorwerp inneemt.

Slide 11 - Tekstslide

Omrekenen eenheid
1 km = 1000 m
Om van kilometer naar meter te gaan, moet je vermenigvuldigen met 1000. 
Andersom, als je van meter naar kilometer gaat, moet je delen door 1000. 

Dus 3850 m = ???? km.
2,6km= ?????? m

Slide 12 - Tekstslide

aan de slag
maken van 1.4 
1 t/m 15

Slide 13 - Tekstslide

Afsluiting: we weten....
  1. Waar een aantal meetapparaten voor gebruikt worden.
  2. Wat het verschil is tussen analoge en digitale meetapparatuur.
  3. Wat een grootheid en wat een eenheid is.
  4. Hoe je enkele meetapparaten af kunt lezen.
  5. Hoe je enkele eenheden naar elkaar kunt omrekenen.

Slide 14 - Tekstslide

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 15 - Woordweb

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 16 - Woordweb