Onderdeel 1 cursus 6 paragraaf 2 'de'-woorden en 'het'-woorden

Onderdeel 1 Cursus 6 
paragraaf 2 'de'-woorden en 'het'-woorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Onderdeel 1 Cursus 6 
paragraaf 2 'de'-woorden en 'het'-woorden

Slide 1 - Tekstslide

Start van de les!
Bij de start van de les heb je op tafel:
- Je boek Nieuw Nederlands (blz. 208 en 209)
- Je schrift 
- Je pen/etui


timer
1:30

Slide 2 - Tekstslide

Wat we doen
  • Doelstelling
  • Uitleg 'de'-woorden en 'het'-woorden
  • Aan de slag 

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruiken we hoofdletters?

Slide 4 - Open vraag

In welk voorbeeld wordt de hoofdletter niet goed gebruikt?
A
Esmee
B
Chocolade
C
Rudolf
D
Noordpool

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer gebruiken we geen hoofdletter?
A
Begin van de zin
B
werkwoorden
C
namen van personen
D
Woorden die van namen zijn afgeleid

Slide 6 - Quizvraag

Doelstellingen:
  • Je leert bepalen of een zelfstandig naamwoord het lidwoord de of het krijgt

Slide 7 - Tekstslide

'de'-woorden en 'het'-woorden
In het Nederlands bestaan er de-woorden en het-woorden: woorden met het lidwoord de en woorden met het lidwoord het. Meestal weet je wel of een woord een de-woord of een het-woord is. Als je het niet zeker weet, kun je het in een (online) woordenboek opzoeken.

Daar staat bijvoorbeeld:
computer, de (m) -s
verzameling, de (v) -en
onderzoek, het (o) -en

Slide 8 - Tekstslide

boom
A
de
B
het

Slide 9 - Quizvraag

boompje
A
de
B
het

Slide 10 - Quizvraag

gras
A
de
B
het

Slide 11 - Quizvraag

vogel
A
de
B
het

Slide 12 - Quizvraag

vogeltje
A
de
B
het

Slide 13 - Quizvraag

badkamer
A
de
B
het

Slide 14 - Quizvraag

zwembad
A
de
B
het

Slide 15 - Quizvraag

potlood
A
de
B
het

Slide 16 - Quizvraag

debat
A
de
B
het

Slide 17 - Quizvraag

carrousel
A
de
B
het

Slide 18 - Quizvraag

voetbal
A
de
B
het

Slide 19 - Quizvraag

het-woorden:
- Verkleinwoorden zoals boompje, stuurtje etc. zijn altijd het-woorden.
- -isme, -ment, -sel en -um zijn altijd het-woorden
- woorden met twee lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-.

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Maken opdracht 1 en opdracht 2 (blz. 208)
  • We bespreken opdracht 1 en 2.  
timer
8:00

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken opdracht 3, 4 en 5
Niet af = huiswerk. 




timer
20:00

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een de-woord?

Slide 23 - Open vraag

Wanneer gebruik je een het-woord?

Slide 24 - Open vraag

Wat moet je doen als je niet weet of een woord een'de' of een 'het' woord is?

Slide 25 - Open vraag

Vond je deze paragraaf moeilijk of makkelijk?
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Waarom vind je dat?

Slide 27 - Open vraag

Vragen?

Slide 28 - Open vraag