Leesvaardigheid 4AG week 37

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Welke leesstrategie gebruik je om het deelonderwerp van tekst te vinden?
A
Oriënterend lezen
B
kritisch lezen
C
Zoekend lezen
D
Globaal lezen

Slide 8 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je om de betrouwbaarheid te beoordelen?
A
oriënterend lezen
B
globaal lezen
C
intensief lezen
D
kritisch lezen

Slide 9 - Quizvraag

Welke leesstrategie gebruik je als je de hoofdgedachte moet bepalen?
A
oriënterend lezen
B
globaal lezen
C
intensief lezen
D
kritisch lezen

Slide 10 - Quizvraag

Bij het schrijfdoel opiniëren hoort de tekstsoort
A
Uiteenzetting
B
Betoog
C
Beschouwing

Slide 11 - Quizvraag

Bij welk antwoord staan de juiste schrijfdoelen aan de juiste tekstsoort gekoppeld?
A
informeren - uiteenzetting overtuigen - beschouwing
B
informeren - uiteenzetting overtuigen - betoog
C
opiniëren - betoog overtuigen - beschouwing
D
opiniëren - beschouwing overtuigen - uiteenzetting

Slide 12 - Quizvraag

Welk citaat voldoet niet aan de eisen van juist citeren
A
'Het heeft er alle schijn van dat het like-tijdperk in 1988 is begonnen. (r. 32)
B
'Het heeft ... is begonnen.' (r. 32)
C
'het heeft er alle schijn van dat het like-tijdperk in 1988 is begonnen.' (r. 32)
D
'Het heeft er alle schijn van dat het like-tijdperk in 1988 is begonnen'. (r. 32)

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer jou gevraagd wordt een zinsgedeelte te citeren, is het volgende antwoord fout.
A
'Het heeft er alle schijn van dat het like-tijdperk in 1988 is begonnen. (r. 32)
B
'dat het like-tijdperk in 1988 is begonnen.' (r. 32)
C
'dat het ... is begonnen. (r. 32)
D
'dat het ... is begonnen.'

Slide 14 - Quizvraag

uiteenzetting beschouwing betoog: noem verschillen

Slide 15 - Woordweb

Welke beweringen over een hoofdgedachte zijn juist?
A
Teksten kunnen eenzelfde onderwerp hebben, maar een andere hoofdgedachte.
B
De hoofdgedachte kan een vraag of een stelling zijn.
C
Een hoofdgedachte is altijd één zin.
D
De hoofdgedachte vat de kern van de tekst samen.

Slide 16 - Quizvraag

Geef voorbeelden van tekstvormen die passen bij een uiteenzetting

Slide 17 - Woordweb

Slide 18 - Tekstslide