1. Elementen en symbolen (1 of 2 letters, denk aan hoofd- en kleine letters).
2. Aangepast deeltjesmodel (moleculen bestaan uit kleinere deeltjes, atomen).
3. Molecuulformules (denk aan index onder het symbool, bv. H
2O).
4. Atoombinding (wordt verbroken bij chemische reactie, niet bij faseovergang).
5. Verschil verbinding en element (meerdere molecuulsoorten vs. 1 molecuulsoort).
6. Kennen van de 1e 3 tabellen.