Toetsvoorbereiding Hs5.

Toets voorbereiding hoofstuk 5


Mevrouw Hollestelle
khl@lodewijkcollege.nl
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets voorbereiding hoofstuk 5


Mevrouw Hollestelle
khl@lodewijkcollege.nl

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen vandaag:
- Herhalen van de theorie
- Punt van de groepsopdracht 
- Quiz

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Activa
Vaste activa >1 jaar
Bijvoorbeeld: Bedrijfsgebouw, bedrijfsauto en machines.

Vlottende activa < 1 jaar
Voorraad goederen = voorraad van de producten die je verkoopt
Debiteuren = het bedrag dat je nog moet krijgen van je klanten

Liquide activa:
Liquide middelen is het geld dat je hebt dus het saldo op je bankrekening en het contante geld.



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Passiva
Eigen vermogen
Is het geld dat de eigenaar/eigenaren in de onderneming hebben gestopt. 

Lang vreemd vermogen:
Bijvoorbeeld Hypotheek en onderhandselening.

Kort vreemd vermogen:
Bijvoorbeeld crediteuren.
crediteuren = aan wie moet ik nog geld betalen.


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe is het eigen vermogen opgebouwd?
Eenmanszaak: eigen vermogen van 1 persoon
V.O.F. eigen vermogen van 2 personen
B.V. Aandelenvermogen van de eigenaren (dit kunnen er meer zijn) Hierbij staat altijd een naam
N.V. Aandelenvermogen (de eigenaren zijn niet bekend)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lang vreemd vermogen >1jaar
Hypotheek: is een lening met een huis als onderpand.

Onderhandse lening: is een lening bij een vriend of familie.


Slide 6 - Tekstslide

Hoger orde: Wat gebeurd er jij je Hypotheek niet meer kunt betalen?

Lager orde: Waar kan je een onderhandse lening afsluiten?
Hoger orde: Wat is het verschil tussen de hypotheek en een onderhandselening.

Voor welke van deze 2 leningen betaal je meer rente?

Krijg jij je geld terug bij een onderhandse lening als 
Crediteuren
Crediteuren is een schuld die je hebt aan bijvoorbeeld een leverancier. Crediteuren betaal je binnen 1 jaar.

Dus: kort vreemd vermogen

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rente over hypotheek berekenen
Je koopt in Terneuzen een huis van 175.000 euro. Je hebt voor dit bedrag een hypotheek en je moet hierover 2,3% rente betalen.


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaste- en variabele kosten
Vaste kosten zijn kosten zijn er altijd.

Variabele kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid die je maakt of verkoopt.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Kennen jullie het voorbeeld van de McDonalds nog?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld McDonalds
Bij de McDonalds wordt friet verkocht. De frituurpan staat altijd aan ook als er geen klanten zijn dit kost €800 per maand. Dit zijn dus de vaste kosten. Een portie friet kost €0,06. 

Als de McDonalds in 1 maand 1.000 porties van friet verkoop
Vaste kosten zijn €800 +  Variabele kosten (1000 x €0,06)

Als de McDonalds in 1 maand 800 porties van friet verkoop
Vaste kosten zijn €800 + Variabele kosten (800 x €0,06)


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskosten
- Loonkosten: zijn de kosten die je baas moet betalen voor zijn werknemers.
Huisvestingskosten: Bijvoorbeeld huur maar ook onderhoud aan het gebouw en gas, water en elektra;
Verkoopkosten: zijn kosten die bij de verkoop van je producten hoort zoals reclame- en verzendkosten;
Rentekosten: Is de rente die je moet betalen over een lening.


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijving
Machines in een fabriek verouderen. Als een machine ouder wordt, wordt deze minder waard. Dit noemen we afschrijven.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld afschrijving

Mevrouw Hollestelle heeft een Range Rover Evoque gekocht voor 45.000 euro. Over 5 jaar is deze auto nog 10.ooo euro waard.

Hoeveel is de jaarlijkse afschrijving van de auto?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Winst
Mevrouw Hollestelle heeft de Range Rover Evoque gekocht bij auto Ventura in Goes. 

Voor €45.000 maar auto Ventura wil ook iets aan de auto verdienen. Daarom heeft auto Ventura een winstmarge van 20%. Hoeveel is de inkoopprijs de die garage heeft betaald voor de auto (inkoopwaarde)?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Winst maken
Mevrouw Hollestelle had de Range Rover niet kunnen van haar docentensalaris. Maar ze heeft ook een webshop waar ze IPhone's verkoopt. De bedrijfskosten in 2020 zijn €800 per maand. 

Afgelopen jaar heeft ze 1.400 IPhone's verkocht. Ze kocht ze in voor €320 en ze verkoopt ze voor €989. 

- Wat is de totale opbrengst van de Iphone's in 2020?

- Wat is de brutowinst in 2020?

- Wat zijn de bedrijfskosten in 2020?

- Wat is de nettowinst in 2020?


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Wat is een balans?
A
Een overzicht van de bezittingen en schulden
B
Een overzicht van de vaste- en vlottende activa
C
Een overzicht van de liquide middelen
D
Een overzicht van de schulden

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Welke van de onderstaande opties is een vaste activa?
A
Banksaldo
B
Debiteuren
C
Bedrijfsgebouwen
D
Kas

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Welke van de onderstaande opties is een vlottende activa?
A
Bedrijfsgebouw
B
Bedrijfsauto's
C
Inventaris
D
Kasgeld

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Hoe lang blijft vlottende activa binnen een bedrijf?
A
>1 jaar
B
<1 jaar

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Hoelang blijft vaste activa binnen de organisatie?
A
>1 jaar
B
<1 jaar

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6. Wat is geen onderdeel van de passiva?
A
Eigen vermogen
B
Lang vreemd vermogen
C
Liquide passiva
D
Kort vreemd vermogen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7. Wat behoord niet tot het eigen vermogen?
A
Spaargeld van de aandeelhouder
B
Geplaatst kapitaal

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

8. Wanneer is er sprake van een aandelenvermogen?
A
B.V. en Eenmanszaak
B
Eenmanszaak en V.O.F.
C
N.V. en V.O.F.
D
N.V. en B.V.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

9. Waaronder valt een hypotheek?
A
Lang vreemd vermogen
B
Kort vreemd vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

10. Waaronder valt een onderhandse lening?
A
Vaste activa
B
Kort vreemd vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Vlottende activa

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

11. Crediteuren is het geld dat je klant nog aan je moet betalen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

12. Onderhandse lening krijg je van de bank?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13. Als ik 500 euro aflos op mijn onderhandse lening via mijn zakelijke rekening wat verandert er dan?
A
Onderhandse lening -500
B
Onderhandse lening en zakelijke rekening +500
C
Onderhandse lening +500
D
Onderhandse lening en zakelijke rekening -500

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

14. Het altijd aanstaan van de frietpan bij de McDonalds is...
A
Variabele kosten
B
Vaste kosten

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

15. Welke van onderstaande kosten zijn geen bedrijfskosten?
A
Loonkosten
B
Huisvestingskosten
C
Rentekosten
D
Variabele kosten

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

16. Hoe noemen we het minder waard worden van een machine?
A
Waardevermindering
B
Afschrijvingskosten
C
Afschrijvingstermijnen
D
Verlies

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

17. Hoe noemen we de toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening?
A
Winsttoeliching
B
Verliestoelichting
C
Verantwoording
D
Jaarrekening

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

18. Wat is de brutowinst
A
Omzet - kosten
B
Omzet - inkoopkosten
C
Nettowinst - bedrijfskosten
D
Nettowinst - inkoopkosten

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

19. Wat is de nettowinst?
A
Omzet - kosten
B
Brutowinst - inkoopkosten
C
Brutowinst - bedrijfskosten
D
Omzet - bedrijfskosten

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefen goed met de opdrachten
Heel veel succes met leren voor de toets!

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies