BSR 05/06 2ha Lezen §4 Feit, mening, standpunt en argument

  • Open alvast je boek op blz. 26-27.
  • Log alvast in op LessonUp
     (de code staat linksonder in beeld).

§4 Feit, mening,
 standpunt en argument
Voordat we beginnen:
timer
3:00
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

  • Open alvast je boek op blz. 26-27.
  • Log alvast in op LessonUp
     (de code staat linksonder in beeld).

§4 Feit, mening,
 standpunt en argument
Voordat we beginnen:
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt onderscheid maken tussen feiten, meningen en argumenten in een tekst.
  • Je kunt meningen, argumenten in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les:
  • Verder werken aan 
    Cursus 1: Meer dan lezen.
  • Herhaling paragraaf 1 t/m 3.
  • Uitleg paragraaf 4: feit, mening, standpunt en argument.
  • Klassikale oefening.
  • Tijd over voor huiswerkopdracht.

Slide 3 - Tekstslide


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 4 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén feit?
A
Mijn vriendin is morgen jarig.
B
Spruitjes zijn best lekker.
C
De voetbaltraining duurt anderhalf uur.
D
Wolven worden niet als huisdieren gehouden.

Slide 5 - Quizvraag

Welk van de volgende zinnen is een feit?
A
Kinderarbeid zou verboden moeten worden.
B
Dat nieuwe nummer klinkt supergoed!
C
Wat een leuke jas heb je aan.
D
We hebben vandaag maar drie lesuren.

Slide 6 - Quizvraag


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 7 - Tekstslide

Welk van de volgende zinnen is géén mening?
A
Joost is dol op skiën.
B
Dierproeven zijn onnodig.
C
De nieuwe auto van oma is echt een bejaardenkarretje.
D
Sommige kleuren staan jou echt niet.

Slide 8 - Quizvraag

Welk van de volgende vragen bevat een mening?
A
Hoeveel kilometer moeten we nog rijden?
B
Ga je naar dat kinderachtige feest?
C
Heb je je huiswerk af?
D
Hou je van skeeleren?

Slide 9 - Quizvraag

Er moet naast NPO 1, 2 en 3 een speciale jongerenzender komen.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

Schaatser Thomas Krol werd in maart 2022 in het Noorse Hamar wereldkampioen op de sprint.
A
Feit
B
Mening

Slide 11 - Quizvraag

Dat ons land bij elk voetbalkampioenschap oranje kleurt van de plastic troep, vind ik afschuwelijk.
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quizvraag

De rotonde vlak bij onze school kan beter omgebouwd worden tot een kruispunt met stoplichten.
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quizvraag

Veel kinderen vinden De brief voor de koning van Tonke Dragt het beste jeugdboek aller tijden.
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quizvraag

Kikkervisjes groeien in ongeveer acht weken uit tot kikkers.
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 16 - Tekstslide

Welke zin bevat géén argument?
A
Ik blijf vandaag lekker binnen, want het stormt.
B
Mijn zus is jarig en geeft vanmiddag een feest.
C
Rode auto's zijn stoer, want een Ferrari is ook rood.
D
Omdat hij bang is, durft hij niet in de python.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het argument bij de mening: 'Daarom vind ik dat ons onderwijs niet goed is ingericht voor de ontwikkeling van ieder talent.' (al. 3)?
A
We houden er te weinig rekening mee dat de samenleving ieder talent keihard nodig heeft
B
Bedrijven staan te springen om jonge werknemers die een vak hebben geleerd.
C
In de zorg is er nog steeds een grote vraag naar handen aan het bed, in plaats van naar 'hoofden'.
D
Er wordt geen argument bij dat standpunt gegeven.

Slide 18 - Quizvraag

Bedenk een argument bij het standpunt 'Schoolboeken moeten worden afgeschaft'.

Slide 19 - Open vraag

Welk standpunt kan horen bij het argument 'omdat dat gevaarlijk is'?

Slide 20 - Open vraag

Samen maken - opdracht 2 (blz. 26-27).

Slide 21 - Tekstslide

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 22 - Sleepvraag

Wat?
Cursus 1 Meer dan Lezen: §4 Feit, mening en argument. Opdracht 3 en 4. (blz. 27-29).
Hoe?
Zelfstandig en in stilte.  
Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en in je boek.
Tijd
Twintig minuten.
Waarom?
Om te oefenen met het herkennen en gebruiken van feiten, meningen en argumenten in een tekst.
Klaar?
Maak alvast een begin aan opdracht 5.
Oefenen (huiswerk voor morgen)
timer
20:00

Slide 23 - Tekstslide

  • Je kunt onderscheid maken tussen feiten, meningen en argumenten in een tekst.
  • Je kunt meningen, argumenten in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Lesdoelen

Slide 24 - Tekstslide

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ha: ihcqy

Slide 25 - Tekstslide