BSR 06/06 2ha Lezen §4 Feit, mening, standpunt en argument

Open alvast je boek op blz. 26-27.
Log alvast in op LessonUp
 (de code staat linksonder in beeld).

§4 Feit, mening,
 standpunt en argument
Voordat we beginnen:
timer
2:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open alvast je boek op blz. 26-27.
Log alvast in op LessonUp
 (de code staat linksonder in beeld).

§4 Feit, mening,
 standpunt en argument
Voordat we beginnen:
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt onderscheid maken tussen feiten, meningen en argumenten in een tekst.
  • Je kunt meningen, argumenten in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les:
  • Verder werken aan 
    Cursus 1: Meer dan lezen.
  • Uitleg paragraaf 4: feit, mening, standpunt en argument.
  • Opdracht 4 (huiswerk) bespreken.
  • Opdracht 5 t/m 8.
  • Tijd over voor huiswerkopdracht.

Slide 3 - Tekstslide


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 4 - Tekstslide


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 5 - Tekstslide

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 6 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 7 - Tekstslide

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 8 - Sleepvraag

Nakijken: Opdracht 4 
op blz. 27-28.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Tekst 4 lezen (blz. 30).

Slide 11 - Tekstslide

Wat?
Cursus 1 Meer dan Lezen: §4 Feit, mening en argument. Opdracht 5, 6 en 7. (blz. 29-31).
Hoe?
Zelfstandig en in stilte.  
Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en in je boek.
Tijd
20 minuten.
Waarom?
Om te oefenen met het herkennen en gebruiken van feiten, meningen en argumenten in een tekst.
Klaar?
Maak alvast een begin aan paragraaf 5 (blz. 33).
Oefenen (huiswerk)
timer
20:00

Slide 12 - Tekstslide

  • Je kunt onderscheid maken tussen feiten, meningen en argumenten in een tekst.
  • Je kunt meningen, argumenten in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Lesdoelen

Slide 13 - Tekstslide

Aan welke signaalwoorden kun je een mening herkennen?

Slide 14 - Open vraag

Welke signaalwoorden kun je gebruiken om een argument bij je mening te geven?

Slide 15 - Open vraag

Zou jij wel of niet naar een kledingbibliotheek gaan (tekst 2)? Geef een argument bij je standpunt.

Slide 16 - Open vraag

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ha: ihcqy

Slide 17 - Tekstslide