Herhalen H4, H5, H6

Nederlands
Woensdag 24 maart
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Woensdag 24 maart

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Herhalen H4, H5, H6
  • Laatste moment om vragen te stellen tijdens de les

Slide 2 - Tekstslide

Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Afkortingen kunnen kort en precies verwijzen naar een bepaald woord, naam of term. 

We gebruiken afkortingen om zinnen of woorden korter te maken of om snel duidelijk te maken wat je bedoelt. Toch begrijpt niet iedereen alle afkortingen. 

Je kunt op vijf manieren een woord of woordgroep korter schrijven. We gaan deze manieren één voor één bij langs. 
  • afkorting
  • letterwoord
  • initiaalwoord
  • verkorting
  • symbool

Slide 3 - Tekstslide

Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Afkorting
Een woord(groep) wordt met een beperkt aantal letters weergegeven. Een afkorting spreek je uit als het oorspronkelijke woord en schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijk  woord voorkomt. 
      VB: e.d. (en dergelijke) of Z.M. (Zijne Majesteit)

Letterwoord 
bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Je spreekt het uit als een woord en schrijft het zonder punten. Je gebruikt een hoofdletter als deze ook in het afgekorte woord voorkomt.
      VB: pin (persoonlijk identificatienummer) of Wajong (Wet                  arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)



Slide 4 - Tekstslide

Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Initiaalwoord 
wordt op dezelfde manier gevormd als een letterwoord, maar je spreekt het uit als losse letters.
      VB: btw (belasting over toegevoegde waarde) of NS (Nederlandse Spoorwegen) 

Verkorting
is opgebouwd uit een of meer lettergrepen. Je spreekt een verkorting uit als woord. 
      VB: airco (airconditioning) of wifi (wireless fidelity)


Slide 5 - Tekstslide

Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Symbool
is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. Je spreekt het uit als het woord waar het voor staat. De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken, net als het gebruik van hoofdletters en kleine letters. Een symbool schrijf je zonder punt. 
      VB: V (volt), ml (milliliter), GB (gigabyte)

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht
Verkort de woorden of woordgroepen in de volgende slides. Zet erachter of het gaat om een afkorting, een initiaalwoord, een letterwoord, een symbool of een verkorting.

Slide 7 - Tekstslide



dat wil zeggen


Slide 8 - Open vraag



groente-, fruit- en tuinafval

Slide 9 - Open vraag



hotel, restaurant, café

Slide 10 - Open vraag



zelfstandige zonder personeel

Slide 11 - Open vraag

Welke woorden zijn correct gespeld?
correct gespeld
niet correct gespeld
giechelen
googelaar
impulzen
metamorfose
objektief 
taboe
tutoyeren

Slide 12 - Sleepvraag

Spelling H5 - lastige leestekens
Leestekens helpen bij het lezen van een tekst. Wanneer gebruik je leestekens?

Komma: geeft een rust in de zin aan.
  • voor of na een aanspreking: Maud, wil je mij de boter aangeven?
  • tussen de delen van een opsomming: Morgen ga ik fietsen, wandelen en zwemmen.
  • tussen twee persoonsvormen: Omdat de kraan al een tijdje lekt, heb ik de loodgieter gebeld.
  • tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn: Joppe gaat naar Frankrijk op vakantie, omdat hij van het weer houdt.
  • voor en achter een bijstelling: Pablo Picasso, de beroemde schilder overleed in 1973. 

Slide 13 - Tekstslide

Spelling H5 - lastige leestekens
Dubbele punt: kondigt iets aan.
  • een citaat (directe rede): De jongen vroeg: 'Waar is het zwembad?'
  • een gedachte: Toen Lara naar buiten keek, dacht ze: ik wacht wel tot de bui over is.
  • een opsomming: Alinda leest van alles: romans, thrillers en stripboeken.
  • een uitleg of toelichting: Helaas gaat de picknick morgen niet door: het wordt slecht weer. 

Puntkomma: 
  • tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: Sep heeft een bijbaantje in het zwembad; hij wil later badmeester worden.
  • de afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt. 
                     De opdracht is als volgt:
                         - kies een boek;
                         - schrijf een samenvatting;
                         - presenteer de samenvatting. 

Slide 14 - Tekstslide

Spelling H5 - lastige leestekens
Aanhalingstekens:
  • bij citaten:
              'Ik kan vanavond niet mee', zei Anton. 'Ik moet werken.'
              'Als je meedoet met het toernooi,' vertelde Colin, 'moet je je wel opgeven.'
              'Fiets jij mee?', vroeg Dieke aan Cas. 
  • als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Het woord 'ijs' doet me aan de zomer denken.
  • als het woord op een speciale manier gebruikt wordt: De agent zei dat hij die 'lieve jongen' wel zou inrekenen. 


Slide 15 - Tekstslide


Een dubbele punt gebruik je onder andere om een uitleg of toelichting aan te kondigen. 
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag



 Neem de zinnen over en zet de komma’s, dubbele punten en aanhalingstekens op de juiste plaats.
Ik help je straks wel met je huiswerk bood mijn broer aan.

Slide 17 - Open vraag



 Neem de zinnen over en zet de komma’s, dubbele punten en aanhalingstekens op de juiste plaats.
De leraar vroeg Weet jij hoe je het woord bureaucratisch schrijft?

Slide 18 - Open vraag

Welke woorden zijn correct gespeld?
correct gespeld
niet correct gespeld
brocolli
educatief
hockeyelftal
huilebalk
intepreteren
manupileren
secondelijm

Slide 19 - Sleepvraag

Spelling H6 - spelling controleren
Als je een tekst geschreven hebt, moet je die altijd controleren op spelfouten. Doe dit na het schrijven als 'laatste check'. Het is handig om hierbij gebruik te maken van (digitale) hulpmiddelen.
  • de spelling- en grammaticacontrole in WORD (let op werkwoorden!)
  • de Woordenlijst Nederlandse Taal (Het Groene Boekje of woordenlijst.org)
  • een (online) woordenboek

Slide 20 - Tekstslide

Zijn er nog vragen of onduidelijkheden?

Slide 21 - Woordweb

In hoeverre ben je klaar voor de repetitie?
0100

Slide 22 - Poll