NE T2B huiswerk van 2-2

Taalverzorging, spelling blz 84-85
Je kijkt het gemaakte werk zelf na
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging, spelling blz 84-85
Je kijkt het gemaakte werk zelf na

Slide 1 - Tekstslide

Het werk nakijken

Je typt het juiste antwoord in. 
Het staat in je schrift, dus je hoeft alleen over te typen.



Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 1, blz 85
vul de antwoorden van zin 1, 3 en 6 in

Slide 3 - Woordweb

Opdracht 1, blz 85
Vul het antwoord van zin 5 in

Slide 4 - Woordweb

Opdracht 4, blz 85
noem de nummers van de zinnen die
FOUT
geschreven zijn

Slide 5 - Woordweb

Vanaf nu wordt de les met je gedeeld en werk je zelfstandig verder.
Je blijft online en meldt het aan je docent als je klaar bent met de online opdrachten.
Je maakt ook twee van de opdrachten die met een link in een slide staan

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 5, blz 85
Kijk in je lesboek bij opdracht 5.
Lees de zin.
Je sleept de juiste lettercombinatie (eau/oi /ou) naar het woord.
Daarna lees je de volgende zin.
En sleep je de juiste lettercombinatie naar het woord
stap voor stap...

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 5, zin 1
cr...ssant
bur...
oi
ou
eau

Slide 8 - Sleepvraag

Opdracht 5, zin 2
j...nalist
cad...
oi
ou
eau

Slide 9 - Sleepvraag

Opdracht 5, zin 3
s...venir
turq...se
oi
ou
eau

Slide 10 - Sleepvraag

Opdracht 5, zin 4
d...ane
r...tekaart
oi
ou
eau

Slide 11 - Sleepvraag

Opdracht 5, zin 5
enth...siast
reserv...r
oi
ou
eau

Slide 12 - Sleepvraag

Opdracht 5, zin 6
niv...
t...rnee
oi
ou
eau

Slide 13 - Sleepvraag

§Formuleren, hoofdstuk 3 (blz 82-83)
Maak de aantekening in je aantekeningenschrift:
  1. Je verwijst naar zelfstandige naamwoorden waar je het lidwoord 'de' voor zet (=de-woorden), met de woorden 'deze' en 'die'.                                                                                                                                                                                      Maar ook met de woorden 'hij', 'hem' en 'zijn', of 'zij/ze' en 'haar'.
  2. Je verwijst naar zelfstandige naamwoorden waar je het lidwoord 'het' voor zet (=het-woorden), met de woorden 'dit' en 'dat'.                                                                                                                                                                                      Maar ook met de woorden 'het' en 'zijn'.
  3. Zn-en die in het meervoud staan, hebben de verwijswoorden 'deze' / 'die' / 'zij/ze' / 'hen' / 'hun'.              Bijvoorbeeld: Het is hun boek / het boek is van hen. 
  4. Regel: als er een voorzetsel voor staat, schrijf je 'hen'. Staat dat er niet, dan schrijf je 'hun'

Slide 14 - Tekstslide

Oefenen met hun / hen
Om te beginnen, start je hier        (klik op het woordje)
Iets moeilijker? Klik hier
Zit het er (nog niet) goed in? Klik hier

LET OP: je maakt minimaal twee van deze drie opdrachten!

Slide 15 - Tekstslide

HUISWERK voor vrijdag 5/2/2021
Maak opdrachten 3, 4, 5 op blz 83: §Taalverzorging, Formuleren, over verwijswoorden.
Bij opdracht 3 noteer je het juiste woord in de zin.
Bij opdracht 4 voeg je twee zinnen samen door er een voegwoord tussen te zetten.
Bij opdracht 5 vul je het juiste verwijswoord in. Je hoeft niet de zin helemaal over te schrijven.

Slide 16 - Tekstslide

Hoe was jouw inzet tijdens deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll