4H escritura

Programa de hoy


-  woordvolgorde 
- tarea de escritura
- quizlet live

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programa de hoy


-  woordvolgorde 
- tarea de escritura
- quizlet live

Slide 1 - Tekstslide

Vamos a escribir
In deze les leer je:
✔ De opbouw van zinnen [zinsvolgorde, werkwoorden, tijdsbepaling ...]
- Zinnen verbeteren
- Zinnen maken [losse woorden]

Slide 2 - Tekstslide

Inhoudsbestand schrijftoets – Hoofstuk 2 – 4H

Leer de frases clave E blz. 22 tekstboek: alleen de antwoorden (para contestar) zonder antwoord 2 NL-SP
Leer de frases clave J blz. 27 tekstboek: alleen de antwoorden (para contestar) zonder antwoord 5 NL-SP
Leer de vocabulario uit het werkboek van hoofdstuk 2 (NL-SP) (zelfgemaakte woordenlijst)
Leer de grammatica: tekstboek gramática D blz. 22 (ser/estar) & tekstboek gramática I blz. 27 (el indefinido).
 Je schrijft over jezelf, over vriendschap en over liefde:
- ¿Quién soy yo? Wie ben ik?
o Vertel hoe je heet, hoe oud je bent, waar je woont, hoe je eruit ziet, wat je karaktereigenschappen zijn en wat je hobby’s zijn.
- ¿Quién es mi mejor amigo? Wie is mijn beste vriend(in)
- ¿Cómo es mi chico / chica ideal? Hoe is mijn ideale vriendje of vriendinnetje?






Slide 3 - Tekstslide

Zinsvolgorde
Er zijn verschillen tussen de woordvolgorde in het Spaans en in het Nederlands. Het belangrijkste verschil is dat alle werkwoorden in het Spaans bij elkaar staan.

- Volgorde 🡪 Onderwerp (ow) + alle werkwoord(en) (ww) + de rest van de zin.
Voorbeeld:
Ik koop een cadeau.                                                    Compro un regalo
Ik wil een cadeau kopen                                             Quiero comprar un regalo

Slide 4 - Tekstslide

Tijdsbepalingen
helemaal vooraan of helemaal achteraan in de zin.
Voorbeeld:
Morgen ga ik niet naar school        Mañana no voy a ir al colegio
Morgen ga ik niet naar school        No voy a ir al colegio mañana


Slide 5 - Tekstslide

Concordantie bijvoeglijk naamwoord:
Het bijvoeglijk naamwoord past zich in getal en geslacht aan het zelfstandig naamwoord, ook als het erachter staat (wat in het Spaans meestal het geval is) 

de aardige mensen                                        la gente simpática 🡪 enkelvoud en vrouwelijk
het knappe meisje                                        la chica simpática 🡪 enkelvoud en vrouwelijk
de grote jongens                                          los chicos altos 🡪 meervoud en mannelijk
enkele knappe meisjes                               unas chicas guapas 🡪 meervoud en vrouwelijk

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je een goede zin?
Onderwerp +  werkwoord(en) + hoe, waar, wanneer, wat, etc.
Yo + como + un postre
Rosa + habla + rapidamente
El gato+ es + bonito

Slide 7 - Tekstslide

1. Staan alle werkwoorden bij elkaar?
Los alumnos escriben y hablan sobre las tareas en el libro rojo en la clase

Slide 8 - Tekstslide

2. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord?
Los alumnos no hablan sobre las tareas en el libro rojo en la clase.


Slide 9 - Tekstslide

Plaats de woorden in de juiste volgorde:

actor - famoso - es - el

Slide 10 - Open vraag

Plaats de woorden in de juiste volgorde:

juega - Maradona - futbol - al

Slide 11 - Open vraag

Plaats de woorden in de juiste volgorde:
madre - come - mi - pasta - la - rapidamente

Slide 12 - Open vraag

Maak een goedlopende zin met minimaal 5 woorden:
amiga - inteligente - come - chica - la - vive - habla - pizza - francés - bien - normalmente - es - mucha

Slide 13 - Open vraag

¿Qué vas a hacer? 
  1. ¿Qué vas a hacer? 8 zinnen vertalen naar het Spaans
  2. ¿Qué necesitas? PA3 , Tekstboek en werkboek ( voca lijst)
  3. ¿Cuánto tiempo? 10 minutos.
  4. Objetivo (doel): Je hebt geoefend met schrijfvaardigheid voor PW.




timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Vertaal naar het Spaans
Maak gebruik van de frases clave in je tekstboek: geen translate!
  1. Zij is een intelligent persoon en heeft gevoel voor humor
  2. Moeten er overeenkomsten zijn tussen jullie?
  3. Hij is blond en hij heeft blauwe ogen
  4. Zij is spontaan en grappig
  5. Hij lijkt op Zac Efron
  6. Vertel hoe je eruit ziet (noem 2 dingen)
  7. Vertel wat je karaktereigenschappen zijn (noem 2 dingen)
  8. Vertel hoe vaak je jou en je beste vriend(in) ziet 

Slide 15 - Tekstslide

Soluciones
  1. Es inteligente y tiene sentido del humor
  2. ¿Hay que tener cosas en común?
  3. Tiene el pelo rubio y los ojos azules 
  4. Es espontánea y graciosa
  5. Se pareca a Zac Efron
  6. 7 , 8 : meerdere antwoorden mogelijk

Slide 16 - Tekstslide