Schrijf het hele werkwoord in je schrift.
8. Mijn zus doet het licht aan.9. Mijn broer maakt de auto schoon.
10. Ik kan dit zware werk niet goed aan.
11. Hij maakt het geld vanavond aan ons over.
12. Gelukkig het is zaterdag, vandaag slaap ik uit.
13. Belt jouw zus je weleens op?
14. Leest jouw docent wel eens een boek voor?