EBG les 26 - Scheidbare werkwoorden

Woensdag 11 december 2024
Woensdag 11 december 2024
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woensdag 11 december 2024
Woensdag 11 december 2024

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

  • Herhalen scheidbare werkwoorden van woordenlijst 7
  • Oefenen in schrift 
  • DISK: Thema 7 taak 1

Slide 2 - Tekstslide

Waar staat het losse stukje?
Wij                maken         morgen      het huis                              schoon.



Hij                  geeft                                  het boek                            terug.
Aisha             maakt       vanavond    haar toets     thuis          af.

Slide 3 - Tekstslide

  • Pak je schrift en pen/potlood.

  • Zoek in de woordenlijst van DISK Thema 7 alle werkwoorden op.

  • Maak een zin met de werkwoorden.

  • Schrijf de zin in je schrift.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1
  1. Lees dit eerst!
  2. Maak straks de opdrachten op de website.
  3. Er zijn 6 oefeningen. Je moet er 4 maken.
  4. Ga naar de volgende bladzijde en klik op de website.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Opdracht 2 tegenwoordige tijd en verleden tijd

  1. afwassen / hij / de glazen
  2. opbellen / ik / mijn moeder
  3. uitlaten / mijn buurman / de hond
  4. uitdelen / hij / snoepjes
  5. klaarmaken / ze / het eten
  6. afbreken / de mannen / het huis
  7. ophouden / jullie / met kletsen

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 3.
Schrijf zinnen in de voltooide tijd in je schrift.
  1. hebben / afwassen / hij / de glazen
  2. hebben / opbellen / ik / mijn moeder
  3. hebben / uitlaten / mijn buurman / de hond
  4. hebben / uitdelen / hij / snoepjes
  5. zijn / wegvliegen / de vogels / door de kat
  6. zijn / afbreken / de huizen / gisteren
  7. wanneer / zijn / ophouden / jullie / met kletsen / ?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
Soms worden werkwoorden in een zin gescheiden.
Deze werkwoorden noemen we scheidbare  werkwoorden. 

Voorbeelden zijn:
uitslapen, opzoeken, weggooien

Slide 10 - Tekstslide

nt2 taalmenu.nl

A2 grammatica: voorzetsels oefening 1,2,3,4

Slide 11 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
Veel Nederlandse werkwoorden hebben een voorvoegsel
      in-,    op- ,    mee-,    terug-
De meeste van deze werkwoorden zijn scheidbaar. 




Schoonmaken: 
Ik maak mijn kamer schoon
Ik maakte mijn kamer schoon. 
Ik heb mijn kamer schoongemaakt.
Scheidbare werkwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
Elk werkwoord heeft dan een andere betekenis.

  • staan: opstaan,  afstaan,  ontstaan
  • doen: aandoen, opdoen, overdoen
  • maken: klaarmaken, schoonmaken
  • komen: aankomen, opkomen, afkomen, wegkomen

 

          Wij staan om 7:00 op.
          Wanneer geef jij je sleutel terug?
          De trein komt nu aan.
          Ik neem een cadeau mee.
     (!) Hij droogt de borden af met een handdoek.

Slide 13 - Tekstslide

Waar staat het losse stukje?
Ik                     belde                                    mijn vader                          op.



Hij                   stapte                                                         bij de kerk       in.
Mohamad    maakte                              het touwtje                            vast.

Slide 14 - Tekstslide

Waar staat het losse stukje?
Ik                     heb                                 mijn vader                          opgebeld.



Hij                   is                                                            bij de kerk    ingestapt.
Mohamad    heeft                              het touwtje               vastgemaakt.

Slide 15 - Tekstslide

We gaan samen oefenen. Pak je schrift
  1. invullen / jullie / het formulier
  2. schoonmaken / de buurvrouw / haar bril
  3. uittrekken / wij / onze sokken
  4. binnengaan / hij / het gebouw
  5. rondrijden / zij / in een nieuwe auto

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf het hele werkwoord in je schrift.
  1. Ik stap altijd als laatste de bus in.
  2. Jan slaapt in het weekend graag uit.
  3. Was je die dure kopjes voorzichtig af?
  4. Waar stap jij uit?
  5. Doe de ramen even dicht!
  6. De docent schrijft de namen op.
  7. Ik doe het raam open.

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf het hele werkwoord in je schrift.
8.  Mijn zus doet het licht aan.
9.  Mijn broer maakt de auto schoon.
10. Ik kan dit zware werk niet goed aan.
11.  Hij maakt het geld vanavond aan ons over.
12. Gelukkig het is zaterdag, vandaag slaap ik uit.
13. Belt jouw zus je weleens op?
14. Leest jouw docent wel eens een boek voor?

Slide 18 - Tekstslide

Zet in de goede volgorde:
komt - aan - Hoe laat - de trein - ?

Slide 19 - Open vraag

Zet in de goede volgorde:
ruim - Ik - straks - op - mijn - kamer

Slide 20 - Open vraag

Opdracht 1

  1. Klik straks op de volgende bladzijde op de website.
  2. Maak met de woorden een zin.
  3. Typ de zin  en lees de zin hardop voor.
  4. Luister daarna naar het juiste antwoord en herhaal.
  5. Het zijn 17 zinnen.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Opdracht 2
  1. Lees dit eerst!
  2. Maak de opdrachten op de website.
  3. Er zijn 6 oefeningen. Je moet er 2 maken.
  4. Ga nu naar de volgende bladzijde en klik op de website.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Opdracht 2 
Schrijf zinnen in de verleden tijd in je schrift
  1. afwassen / hij / de glazen
  2. opbellen / ik / mijn moeder
  3. uitlaten / mijn buurman / de hond
  4. uitdelen / hij / snoepjes
  5. klaarmaken / ze / het eten
  6. afbreken / de mannen / het huis
  7. ophouden / jullie / met kletsen

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 3.
Schrijf zinnen in de voltooide tijd in je schrift.
  1. hebben / afwassen / hij / de glazen
  2. hebben / opbellen / ik / mijn moeder
  3. hebben / uitlaten / mijn buurman / de hond
  4. hebben / uitdelen / hij / snoepjes
  5. zijn / wegvliegen / de vogels / door de kat
  6. zijn / afbreken / de huizen / gisteren
  7. wanneer / zijn / ophouden / jullie / met kletsen / ?

Slide 27 - Tekstslide