3M Woordenschat (3)

 WOORDENSCHAT
& POEZIE EN FICTIE

3M
2023-2024
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

 WOORDENSCHAT
& POEZIE EN FICTIE

3M
2023-2024

Slide 1 - Tekstslide

 WOORDENSCHAT H1
H1: woordbetekenissen zoeken



Slide 2 - Tekstslide

WOORDENSCHAT H2

In officiële brieven, formulieren of teksten worden vaak lastige woorden en zinnen gebruikt, bijvoorbeeld in wetsartikelen of in berichten van de Belastingdienst.
Lees zo’n tekst goed. Kijk of je snapt wat de schrijver wil zeggen: welke informatie wil hij geven, wat wil hij van mij, wat moet ik doen? Als de betekenis van een moeilijk woord nodig is om de tekst te begrijpen, zoek je de betekenis van dat woord op in de tekst. Vaak staat er een synoniem dat je al kent of wordt er een omschrijving van de lastige woorden gegeven.
Gebruik een (online) woordenboek als je de betekenis niet uit de tekst kunt halen.

Slide 3 - Tekstslide

WOORDENSCHAT H3
In teksten kom je vaak zinnen met een figuurlijke betekenis tegen. Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat. Bijvoorbeeld:
De baby was om op te vreten. Dit betekent: De baby zag er heel schattig uit.

Om een tekst te begrijpen, is het belangrijk dat je figuurlijk taalgebruik herkent.
Lees de tekst zorgvuldig en vraag je af: bedoelt de schrijver het letterlijk, dus precies zoals het er staat? Als dat niet zo is, lees dan verder. Meestal begrijp je dan wel wat er bedoeld wordt.


Slide 4 - Tekstslide

WOORDENSCHAT H3

Uitdrukkingen zijn ook een vorm van figuurlijk taalgebruik. Als je niet weet wat een uitdrukking betekent, zoek je de betekenis op in het woordenboek. Zoek bij het belangrijkste woord uit de uitdrukking. Bijvoorbeeld:
De hand boven het hoofd houden – Je zoekt in het woordenboek bij hand of bij hoofd.

Slide 5 - Tekstslide

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ookwel beeldspraak genoemd

Slide 6 - Tekstslide

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 7 - Tekstslide

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.

Slide 9 - Quizvraag

WOORDENSCHAT H4

Slide 10 - Tekstslide

Wel of geen homoniem?
WEL
NIET
telefoon
advocaat
berenklauw
kennis
olifant

Slide 11 - Sleepvraag

WOORDENSCHAT H5
Schrijvers maken soms gebruik van taalmiddelen om hun teksten afwisselender en aantrekkelijker te maken. Ze kunnen daarvoor gebruikmaken van overdrijvingen en ironie.

Overdrijving: de schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. Bijvoorbeeld: Het was een doodsaaie les. Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet wat er letterlijk staat.

Bijvoorbeeld:
We moesten eeuwen op de groentesoep wachten.
We moesten erg lang op de groentesoep wachten, maar geen honderden jaren.




Slide 12 - Tekstslide

WOORDENSCHAT H5

Ironie: de schrijver zegt iets op een grappige of een wat spottende manier, waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt.

Bijvoorbeeld:
– Geweldig hoor, die twee voor je toets!
– Fijn, al die moddersporen op de schone vloer!

Zelf gebruik je vast ook weleens ironie. Als je wilt dat de ander weet dat je het niet serieus bedoelt, zet je er vaak een emoticon achter.



Slide 13 - Tekstslide

In welke zin staat een overdrijving?
A
Peter wordt gek van de jeuk.
B
Peter moet een kleine boodschap.
C
Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
D
Peter heeft erge honger.

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin staat een ironie?
A
"Wat ben je toch een aardige jongen!" Als hij iets aardigs zegt en dat normaal nooit doet.
B
"Wat ben je toch een aardige jongen!" Als hij net iets lelijks tegen iemand gezegd hebt.
C
"Wat ben je toch een aardige jongen!" Als je het niet meent.
D
"Wat ben je toch een aardige jongen?!" Als je je afvraagt of het zo is.

Slide 15 - Quizvraag

In welke zin staat een ironie?
A
Ik heb eeuwig staan wachten op de trein.
B
Evelien draagt lelijke kleding: je kan zo mee doen met een fashionshow.
C
Ik kan dat duizendmaal beter.
D
Wat een lekker weertje zeg.

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb je nu al voor de honderdste keer gewaarschuwd.
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 17 - Quizvraag

overdrijving

ironie
Lekker dan, moeten we opeens het eerste beginnen en zijn we pas om 16.10 uur uit.
Die opdracht had ik binnen een seconde gemaakt. 
"Docent (tegen een leerling die te laat is): Je vind het toch niet erg dat we al begonnen zijn?" 
Ik heb honger als een paard!

Slide 18 - Sleepvraag

Hoofdstuk 6
Om een tekst goed te begrijpen, moet je zorgvuldig lezen. Je hebt verschillende manieren geleerd om de tekst beter te begrijpen.
Let op:
 • synoniemen, omschrijvingen, voorbeelden, tegenstellingen, voor- en achtervoegsels en bekende woorddelen om de betekenis van moeilijke woorden te vinden.
• figuurlijk taalgebruik: bedoelt de schrijver wel precies wat er staat?
• woorden met meerdere betekenissen (homoniemen): welke betekenis past in de tekst?
• overdrijft de schrijver of gebruikt hij ironie?
Gebruik een (online) woordenboek als je niet zeker bent van de betekenis van belangrijke woorden.

Slide 19 - Tekstslide

HW: WOORDENSCHAT H5, 
NU: AAN HET WERK


Planning H4 blz. 110- 115
opdracht 1 t/m 5


timer
1:00

Slide 20 - Tekstslide