Lees de zinnen. Verzin bij ieder nummer twee manieren om de zinnen samen te voegen tot één goedlopende zin. Maak in de nieuwe zinnen gebruik van een voegwoord. De volgorde van de woorden mag je veranderen, maar de woorden zelf niet.
1. Zaterdag is de lievelingsdag van Pim. Hij heeft ’s morgens pianoles.
2. Het is spiegelglad op straat. De fietsers zullen uitglijden.