Bijvoeglijk naamwoord

Grammatica
Bijvoeglijke naamwoord
Voorzetsel
Telwoord


1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Bijvoeglijke naamwoord
Voorzetsel
Telwoord


Slide 1 - Tekstslide

lesdoelen
Je kunt een bijvoeglijk naamwoord, een voorzetsel en een telwoord in een zin herkennen en benoemen. 




Slide 2 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (BN)

Vertelt meer over een zelfstandig naamwoord (zn)

Kan voor of achter het zn staan!


- Het is een spannend boek.

- Ik las dit spannende boek.

- Het boek is spannend

Slide 3 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welke stof iets gemaakt is. Deze eindigen meestal op -en en veranderen niet van vorm. 

- Dit is een wollen trui.

- Ik kreeg een gouden horloge.

- Dat is een plastic rietje. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
blonde
B
man
C
paard
D
de

Slide 5 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 6 - Quizvraag

De rode jas hangt nog aan de kapstok. Het bijvoeglijk naamwoord is:
A
jas
B
rode
C
kapstok
D
hangt

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?

'Morgen komt mijn lieve vakantievriendin eindelijk logeren.'
A
morgen
B
lieve
C
eindelijk
D
er staat geen bijvoeglijk naamwoord in de zin

Slide 8 - Quizvraag

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 9 - Open vraag

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 10 - Open vraag


rubber

Slide 11 - Open vraag

In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De aardige jongen lacht om haar grapjes.
B
Dat is de normaalste zaak van de wereld.
C
Morgen wordt het een mooie dag.
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!

Slide 12 - Quizvraag

Een BN staat altijd voor een ZN.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Elk BN heeft een korte vorm en een lange vorm met -e.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Sommige BN beginnen met een hoofdletter.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

VOORZETSEL (VZ)
Trucje: kastwoorden of feestwoorden
Vz zijn woorden die voor 'de kast' of 'het feest' kunnen voorkomen.
- voor, op, in, uit, onder, naast, ... de kast  - tijdens, vanwege, voor, na, ... het feest

Slide 17 - Tekstslide

Als een voorzetsel bij een splitsbaar werkwoord hoort, noem je het geen voorzetsel.
A
juist
B
niet juist

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter, sinds
C
raam, deur, wand, vakantie
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 20 - Quizvraag

Is 'na' een voorzetsel?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen voorzetsel?
A
links
B
uit
C
op
D
boven

Slide 22 - Quizvraag

Kom je na de vakantie bij mij eten?
voorzetsel/voorzetsels =
A
na
B
bij
C
na, bij
D
mij

Slide 23 - Quizvraag

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
achter
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 24 - Quizvraag

Telwoorden
Bepaald
Onbepaald
Hoofdtelwoord
precies aantal

zeven, 2024, 1/4

onduidelijk aantal

veel, alle, weinig
Rangtelwoord
precieze plek in rij



dertiende, miljoenste

onduidelijke om de hoeveelste plek het gaat

middelste, zoveelste

Slide 25 - Tekstslide

Wat is 'hoeveelste' voor telwoord?
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoorden
D
Onbepaald rangtelwoorden

Slide 26 - Quizvraag

Telwoord 'veel' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 27 - Quizvraag

Telwoord: 10
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 28 - Quizvraag

Wat is geen telwoord?
A
zevenentwintig
B
niemand
C
vele
D
miljoenste

Slide 29 - Quizvraag

Wat voor soort telwoord staat in deze zin:

Er zijn vier soorten telwoorden.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 30 - Quizvraag

Wat voor telwoord is 'laatste'?
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 31 - Quizvraag


Bepaalde telwoorden geven een onduidelijker aantal aan dan onbepaalde telwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Wat is géén telwoord?
A
eerste
B
meeste
C
kleinste
D
laatste

Slide 33 - Quizvraag

Telwoord 'zoveelste' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Maken
Opdracht 6, 8c en 9, 10, 11c

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide