Bloed en bloedstolling

Bloed en bloedstolling
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Bloed en bloedstolling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is deze les zou willen leren of bespreken is....

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel liter bloed heeft een volwassen mens ongeveer?
A
1 liter
B
3 liter
C
5 liter
D
9 liter

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloed bestaat uit cellen en plasma. Hoe groot is het deel cellen?
A
bijna 10% (1/10)
B
iets meer dan 25% (1/4)
C
bijna 50% (1/2)
D
iets meer dan 75% (3/4)

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel procent van alle bloedcellen bestaat uit rode bloedcellen?
A
Ongeveer 10%
B
Ongeveer 25%
C
Ongeveer 55%
D
Ongeveer 98%

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoer van zuurstof
Afweer tegen ziekteverwekkers
vorming van bloedstolsels

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de medische naam voor bloedplaatjes?
A
Erytrocyten
B
Leukocyten
C
Trombocyten
D
Reticulocyten

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij de afbraak van welke bloedcellen komt bilirubine vrij?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen, type lymfocyt
C
Bloedplaatjes
D
Witte bloedcellen, type granulocyt

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke afwijking ontstaat er bij te veel vrij bilirubine in het bloed?
A
Cyanose
B
Icterus
C
Erytheem
D
Oedeem

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen(!) overeenkomst tussen de ziektes Thalassemie en Sikkelcelziekte?
A
Het zijn erfelijke aandoeningen.
B
De hemoglobine in rode bloedcellen wordt niet goed aangemaakt.
C
De aandoening worden veroorzaakt door een bacterie.
D
De behandeling bestaat uit bloedtransfusies.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welke stoffen zitten
er in bloedplasma?

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
De klas wordt verdeeld in drie groepen. Iedere groep werkt één opdracht uit. 
1.  De bloedgroepen worden ingedeeld in A, B, AB en 0. Veel mensen noemen bloedgroep 0 (nul) bloedgroep O (óó). Leg uit waarom dit niet juist is. 
2. Achter de letter staat een + of een -, bijvoorbeeld A+ of 0-. Waar staat de + of - voor? 
3. Leg uit waarom iemand met bloedgroep A geen bloed mag krijgen van iemand met bloedgroep AB, maar iemand met bloedgroep AB wel bloed mag krijgen van iemand met bloedgroep A. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke bloedgroep komt het vaakst voor?
A
0+
B
AB+
C
A-
D
B-

Slide 16 - Quizvraag

A positief (A+) 36,6%
A negatief (A-) 6,4%
AB positief (AB+) 2,5%
AB negatief (AB-) 0,5%
O positief (O+) 38,2%
O negatief (O-) 6,8%
B positief (B+) 7,7%
B negatief (B-) 1,3%

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2
Klas wordt verdeeld in 4 groepen. Iedere groep werkt één opdracht uit:
1. Mogelijke oorzaken van trombocytopenie
2. Mogelijke gevolgen van trombocytopenie
3. Mogelijke oorzaken van trombocytose
4. Mogelijke gevolgen van trombocytose

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De factoren V (5), VII (7), VIII (8), IX (9), X (10) en XII (12) zijn voorbeelden van....
A
antistoffen
B
stollingsfactoren
C
bouwstoffen voor hormonen
D
bouwstoffen voor bloedplaatjes

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

01:01
Welke twee onderdelen van de stolling werden hier genoemd?
A
Aanmaak bloedplaatjes, klontering bloedplaatjes
B
Aanmaak van witte bloedcellen, vorming van bloedwandcellen
C
Aanmaak van bloedplaatjes, vorming van bloedwandcellen
D
Klontering van bloedplaatjes, vorming van fibrinedraden

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

01:29
Noem minimaal één medicijn dat dit deel van de bloedstolling remt (trombocytenaggregatieremmers)

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

02:38

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

02:38
Heparine en acenocoumarol remmen beide stollingsfactoren.
- Wat zijn toedieningswegen voor deze middelen?
- Hoe snel en hoe lang werken deze middelen?
- Voor welke aandoeningen/ in welke situaties worden deze middelen gegeven?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

02:38
Welke vitamine is noodzakelijk voor het aanmaken van bepaalde stollingsfactoren?
A
Vitamine A
B
Vitamine C
C
Vitamine D
D
Vitamine K

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

02:38
Acenocoumarol is een vitamine K-antagonist.
Bij gebruik hiervan moet regelmatig de INR gecontroleerd worden (trombosedienst)
Wat is de INR?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

02:38
I.p.v. een vit. K-anatogist wordt nu vaak een DOAC gegeven.
Hiervoor is controle van de INR niet per se nodig.
Waarom moet dit bij vit. K-antagonisten wel en bij DOACs niet? (antwoord mag eenvoudig)

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De lichaamseigen bloedstolling verloop niet altijd 'goed'.
Wat is een overeenkomst tussen Von Willebrand ziekte, Hemofilie A en Hemofilie B.
A
Ze zorgen voor snellere en langere bloedingen.
B
De oorzaak is een bacteriële infectie.
C
Er zijn te veel stollingsfactoren aanwezig in het bloed.
D
Het zijn maligne aandoeningen.

Slide 28 - Quizvraag

In de eerste fase van de bloedstolling vormen de bloedplaatjes een prop. De Von Willebrandfactor zorgt ervoor dat de bloedplaatjes aan elkaar en aan de wand van de beschadigde bloedvaten vastplakken. Hierdoor vormt zich het eerste korstje op de plek van het wondje.

In de tweede fase van de stolling verstevigt dit korstje. Stollingsfactoren, zoals factor VIII, zorgen ervoor dat er fibrine gemaakt wordt. Fibrine vormt dan lange draden. De draden weven een net rond de bloedplaatjes. Hierdoor kunnen de bloedplaatjes niet losraken. Het korstje is dan extra stevig. Het wondje zal niet zo makkelijk weer gaan bloeden.
Bij hemofilie is er een tekort aan stollingsfactor VIII of IX. X-gebonden recessief (dus alleen jongens)

Von Willebrand autosomaal dominant

Bij een ernstig tekort aan bloedplaatjes wordt soms een splenectomie gedaan. Dit is....
A
het stimuleren van de functie van de lever.
B
het stimuleren van de functie van het beenmerg.
C
het verwijderen van de lever.
D
het verwijderen van de milt

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Einde presentatie

Vragen?

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies