Schrijfvaardigheid - hele lessenserie over het betoog

Schrijfvaardigheid - 
het betoog
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Schrijfvaardigheid - 
het betoog

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning blok Schrijfvaardigheid 
(21 januari t/m 19 februari)
21/22 januari
Voorkennis activeren 

25 januari t/m 29 januari
Het bouwplan
Het betoog
Tekst 'Opzouten met dat zout', blz. 120/121 van je boek
INLEVEREN: Leesverslag 3 - laatste les Nederlands van de week (dus 28 of 29 januari) - via mail

1 februari t/m 12 februari
Opdracht 3, blz. 121 van je boek
Voorbereiding op het tentamen

15 februari t/m 19 februari
Tentamen Schrijfvaardigheid (op school, 120 minuten)



Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Noem vijf tekstdoelen

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee soorten titels ken je?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee functies heeft de inleiding?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De inleiding van een tekst heeft twee functie: de aandacht trekken en het onderwerp introduceren.
Op welke manieren kun je de aandacht van de lezer trekken? Noem er ten minste drie.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De inleiding van een tekst heeft twee functies: de aandacht trekken en het onderwerp introduceren. Op welke drie manieren kan je een onderwerp introduceren? Noteer ze alledrie.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke signaalwoorden horen bij het redengevend verband?
A
daarom, omdat, want, dus, dat blijkt uit, namelijk
B
kortom, samengevat, dus, daarom, al met al
C
maar, echter, toch, enerzijds...anderzijds
D
ook, tevens, bovendien, verder, om te beginnen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstellend verband?
A
doordat, als gevolg van , het komt door, zodat, daardoor
B
daarom, omdat, derhalve, dus, want, immers, namelijk
C
maar, echter, niettemin, tegenstellend
D
dus, daarom, dat houdt in, concluderend

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je krijgt een filmpje te zien over schrijfdoelen en tekstsoorten
Bij het betoog, de beschouwing en
de uiteenzetting horen de volgende schrijfdoelen:
A
Activeren, amuseren en informeren.
B
Overtuigen, opiniëren en informeren.
C
Activeren, overtuigen en informeren.
D
Overtuigen, amuseren en opiniëren.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekstsoort weerlegt tegenargumenten? A betoog, B beschouwing, C uiteenzetting
A
betoog
B
beschouwing
C
uiteenzetting

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het bouwplan
Je krijgt een filmpje te zien over het nut en het maken van een bouwplan
Gebruik het bouwplan hier links voor de vragen op de volgende twee slides. Je vindt dit bouwplan ook op blz. 110 van je boek.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk het bouwplan voor de tekst 'Mobiele telefoons in de les'.
Wat is het tekstdoel?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk het bouwplan voor de tekst 'Mobiele telefoons in de les'.
Wat is de tekststructuur?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk het bouwplan voor de tekst 'Mobiele telefoons in de les'.
Op welke manier zou je in alinea 2 het onderwerp introduceren?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het betoog 
Een betoog is bedoeld om te overtuigen: de schrijver wil dat de lezers zijn mening (standpunt) over een bepaalde kwestie overnemen. Die mening is dan ook de hoofdgedachte van de tekst.
De schrijver geeft argumenten voor zijn standpunt en soms weerlegt hij argumenten die de lezers tegen zijn standpunt kunnen inbrengen: hij toont dan aan dat die minder zwaar wegen dan zijn eigen (voor)argumenten.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het betoog in het kort - 1:
Een betoog schrijf je n.a.v. een stelling (een uitspraak/zin waarover men van mening kan verschillen)

Tekstdoel: overtuigen
Subjectief: eigen mening van de auteur is belangrijk

Hoofdgedachte = de mening (standpunt) van de auteur. 




Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het betoog in het kort - 2:
Tekststructuur: je kunt voor een betoog de volgende tekststructuren gebruiken (zie voor uitleg boek blz. 22/23):
  • argumentatiestructuur;
  • voor- en nadelenstructuur;



Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een functie van de inleiding is duidelijk maken waar de tekst over gaat. Welke manier gebruik je om het onderwerp van een betoog te introduceren?
A
Er worden een of meer vragen gesteld
B
Er wordt een probleem geschetst
C
Er wordt een mening/standpunt geformuleerd

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het betoog bestaat uit:
  • het standpunt (de mening) van de schrijver over een bepaalde kwestie;
  • feitelijke en/of waarderende argumenten voor dat standpunt;
  •  feiten en/of voorbeelden die de argumenten ondersteunen;
  • tegenargumenten en de weerlegging daarvan

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op de volgende punten:
  • Feitelijke argumenten moeten waar zijn
  • Waarderende argumenten moeten waar zijn: ze moeten door iedereen gedeeld worden of ze moeten ondersteund worden met feiten, cijfers of voorbeelden;
  • De argumenten moeten relevant zijn; drogredenen bijvoorbeeld zijn niet relevant;
  • De argumenten mogen elkaar niet tegenspreken (moeten consistent zijn)
  • De argumenten moeten met elkaar het standpunt voldoende ondersteunen
  • Eventuele tegenargumenten moeten gevolgd worden door een afdoende weerlegging 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De opbouw van het betoog
Inleiding: 
trek de aandacht van de lezer, introduceer het onderwerp en presenteer je standpunt (mening)

Middenstuk: 
argumenten voor je standpunt + ondersteuning met feiten, cijfers of voorbeelden
tegenargument met weerlegging

Slot:
Het slot van een betoog is een conclusie of een samenvatting. Een conclusie is het gebruikelijkst: de stelling wordt herhaald en de belangrijkste argumenten worden nogmaals gegeven. Gebruik hiervoor iets andere bewoordingen. Voeg geen nieuwe argumenten meer toe!

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet een schrijver als hij als tekstdoel OVERTUIGEN heeft?
A
Hij legt uit en geeft vooral feiten
B
Hij probeert je een mening te geven met argumenten.
C
Hij probeert je te overtuigen iets te gaan doen.
D
Hij schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees de tekst 'Opzouten met dat zout' op blz. 120/121 in je boek

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de tekst 'Opzouten met dat zout'.
Formuleer op basis van de inleiding en het slot de mening van de auteur over zout eten.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees de tekst 'Opzouten met dat zout'.
Noteer van alinea's 3 t/m 9 de kernzinnen.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees de tekst 'Opzouten met dat zout'.
Noteer de signaalwoorden uit de kernzinnen. Zet het verband erachter.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees de tekst 'Opzouten met dat zout'.
Welke structuur heeft de tekst?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf op basis van het blokjesschema op blz. 121 een betoog van ongeveer 400 woorden voor een publiek met een standpunt van twijfel. Neem de aandachtspunten die genoemd worden bij de opdracht ook in je betoog op. Maak een foto van de opdracht en upload deze naar deze slide.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De uiteindelijke opdracht
Je schrijft een betoog van ongeveer 400 woorden over het spreiden van de eindexamens. Je gebruikt hiervoor de door jou gevonden bronnen die je in je documentatiemap hebt verzameld. 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De voorbereiding - 1
Bedenk wat je allemaal over het onderwerp weet. 
Maak een woordweb. 
Maak een foto van je woordweb en upload deze op de volgende slide.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Upload hier je woordweb.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De voorbereiding - 2
Documenteer je over het onderwerp "het spreiden van de eindexamens"
  • Zoek ten minste 5 geschikte bronnen (zie boek blz. 43)
  • Maak een documentatiemap (zie boek blz. 46)

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De voorbereiding - 3
Maak een bouwplan:
– Noteer het onderwerp van de tekst.
– Noteer het tekstdoel
– Noteer voor welk publiek je de tekst schrijft.
– Formuleer in één zin de hoofdgedachte van de tekst.
– Kies een geschikte tekststructuur. → zie blz. 22/23 van je boek
– Noteer van elke alinea de inhoud in steekwoorden.
– Maak een foto van je bouwplan en upload deze in de volgende slide.
– Print het bouwplan. Je mag deze gebruiken tijdens het tentamen.

Het bouwplan staat als bijlage in Magister studiewijzer: Schrijfvaardigheid. 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak een foto van je bouwplan en upload deze naar de slide

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het tentamen Schrijfvaardigheid
Het tentamen maak je op school. Je krijgt hier twee uur de tijd voor. De datum wordt nog bekend gemaakt.
Je mag het volgende meenemen naar het tentamen:
  • documentatiemap met je bronnen
  • bouwplan
  • woordenboek NE

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies