MH1A PTD4 4.2 = pv in tt 16-01-25

16-01-'25
op tafel
leesboek
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

16-01-'25
op tafel
leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Welkom MH1A
Wat gaan we doen deze les?
  • 10 Minuten lezen
  • pv in tt > d's en t's
  • Learnbeat 4.2 D en F
doel
overzicht geven
structuur bieden

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
Lees 10 minuten in je eigen boek.
leerdoelen
+ woordenschat
+ concentratie
+ inleven in hoofdpersonen


timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden vervoegen
Vervoegen = ww. aanpassen aan:
de tijd (tt of vt) of het onderwerp (ev of mv)
Het ww dat zich aanpast, is altijd de pv!
Spellingregels:
1) ik-vorm krijgt nooit een -t
2) jij, hij/zij, het in tt = ik-vorm + t
    bij twijfel vervang de pv door ww lopen > zie filmpje
Maken: Learnbeat  4.2 D & E
Klaar? Maak 4.2 G

Slide 4 - Tekstslide

Afsluiting
Wat hebben we gedaan?
> pv ev in tt: schrijf je 't' of 'dt'?
> gouden tip bij twijfel?
Planning
  • week 04 = regels voor spreken & schrijven 4, 5, 6, 7 + groepstaal
  • week 05 = oefentoets / bespreking / toets

Slide 5 - Tekstslide

Hele werkwoorden
Werkwoorden (ww) werken. Ze doen iets. 
  • Lopen. Denken. Verdienen. 

Vindproef > Zet er ik / jij / wij voor. Klopt dat?
  • Ik loop. Jij denkt. Wij verdienden.
Let op ww over het weer: daar kan alleen het voor.
  • Onweren > het onweert. Sneeuwen > het sneeuwt.

leerdoel:
ww. herkennen

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoordsvorm 1 = de pv
Persoonsvorm (pv) = enige ww. dat zich aanpast.
  • aan de persoon die het doet
  • aan de tijd: tegenwoordige tijd of verleden tijd.
Ik loop de trap af. 
  • andere persoon = Wij lopen de trap af. 
  • andere tijd = Ik liep de trap af.
Vindproef > Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat verandert = pv. Tijdproef.

Samen oefenen: Learnbeat 4.1 F opdracht 3

leerdoel:
pv. herkennen

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordsvorm 2 = vdw
Voltooid deelwoord (vdw) = ww. dat aangeeft 
dat iets voltooid is = het is gebeurd. Staat altijd in 
een zin met de hulpww. hebben / worden / zijn.
  • Jan heeft het brood gebakken.
  • Bestellingen worden door hem bezorgd.
  • De broden zijn al snel allemaal verkocht.

Vindproef > Een vdw. begint vaak met ge... / be.../ ver...

Samen oefenen: Learnbeat 4.1 F opdracht 5

leerdoel:
vdw. herkennen

Slide 8 - Tekstslide

Alle werkwoorden samen
Werkwoordelijk gezegde (wwg) = alle ww. in 
een zin. Vormen samen de kern van de zin >
kort gezegd.
  • Jan heeft het brood gebakken.
Splitsbaar ww = ww staat in twee delen in de zin. 
  • De docent geeft het huiswerk op
Wwg met 'te' en 'aan te':
  • Zij zit een spannend boek te lezen.
Samen oefenen: Learnbeat 4.1 F opdracht 7

leerdoel:
wwg. herkennen

Slide 9 - Tekstslide

Mijn (huis)regels
1) Tijdens mijn instructie, luistert iedereen.
     Ik geef per onderdeel aan wat ik verwacht: 
  • zelf werken in stilte
  • samenwerken 

2) Blijf van elkaar en elkaars spullen af. 

3) Na 2 waarschuwingen neem ik maatregelen.

4) Water drinken en gebruik oortjes / koptelefoon = toegestaan. 
5) Laat je plek netjes achter = stoel aanschuiven; tafel en vloer leeg.
doel
verwachting duidelijk maken



Slide 10 - Tekstslide