Docent legt uit
In de film Oorlogswinter zie je af en toe mensen die fietsend of lopend zochten naar voedsel. Vooral vrouwen trokken naar het oosten of noorden van het land om daar aan eten te komen, met het beetje geld dat ze hadden. Soms probeerden ze ook om hun bezittingen, zoals textiel, zilveren bestek of gouden sieraden te ruilen voor voedsel. Die mensen werden hongertrekkers genoemd. Sommige boeren vroegen uit winstbejag veel te hoge prijzen voor het voedsel. De winter van 1944 op 1945 in Nederland wordt ook wel de Hongerwinter genoemd. Er was toen een groot tekort aan voedsel en brandstof. Met name in het westen van Nederland ontstond hongersnood: twintigduizend mensen kwamen er om het leven door honger en kou.
Antwoord
- Het zuiden van Nederland was al bevrijd sinds september/oktober 1944. Bovendien kon er geen Limburgse steenkool naar West-Nederland worden vervoerd omdat de frontlijn nu door Nederland liep, ruwweg langs de grote rivieren. Mensen hadden nog nauwelijks verwarming, en vaak alleen kolenkachels om warm te blijven.
Docent legt uit
De winter van 1944/1945 was volgens het KNMI een ‘normale’ winter voor die tijd. De kou was echter niet gelijkmatig verdeeld: de maand december 1944 was iets kouder dan gemiddeld, maar de maand januari 1945 was veel kouder dan gemiddeld (−1,6 °C tegen normaal 3,1 °C). De vorst begon 23 december en eindigde op 31 januari. Met name in de tweede helft van januari kwam er veel strenge vorst voor. De winters van 1941 en 1942 waren echter veel kouder geweest.
Vraag 2
Waarom vonden de mensen de winter van 1944/1945 dan toch zo koud?
Antwoord
Door de schaarste en ontberingen aan het einde van de oorlogsperiode werd deze winterperiode van januari 1945 veel kouder ervaren: de mensen hadden geen brandstof en veel te weinig te eten.
3. Docent legt uit
Mensen konden één keer per dag eten halen bij centrale gaarkeukens op vertoon van een bonnenkaart. Dat was veel te weinig: ze konden waterige stamppot of soep van aardappelschillen ophalen. Mensen moesten ook lang wachten, in de bijtende kou. Vooral in de grote steden van de Randstad was de situatie heel erg. Het gebrek aan voedsel was soms zo groot dat mensen zelfs honden, katten, bloembollen en suikerbieten aten. Als er al een beetje eten in huis was, moest dat gekookt of opgewarmd worden. Vaak gebruikte men daarvoor een oud conservenblik met een gat onderin, een wonderkacheltje. Daarin werden takjes of houtspaandertjes verbrand.
Vraag
Mensen gingen dus takken rapen om de kachel te kunnen laten branden. Wat konden ze nog meer doen om aan hout te komen denk je?
Antwoord
Wegens gebrek aan brandstof werden houtblokjes tussen de tramrails weggehaald. Ook werden bomen illegaal omgezaagd. In sommige buurten in Amsterdam werd hout gesloopt uit leegstaande huizen waaruit Joden waren weggevoerd. Alles wat brandbaar was werd verzameld om de noodkacheltjes brandend te houden.