Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
H 1: Woordenschat
Thema 5 Vervoer
1 / 53
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Mens & Maatschappij
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1,2
In deze les zitten
53 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Thema 5 Vervoer
Slide 1 - Tekstslide
START
Slide 2 - Tekstslide
Maken
Opdracht 1
bladzijde 8 t/m 10
Slide 3 - Tekstslide
Welke dingen hebben volgens jullie
met vervoer te maken?
Slide 4 - Tekstslide
Welke dingen hebben volgens jullie
met vervoer
te maken?
- De fiets heeft een lekke band.
- De vrouw stapt in de bus.
- De lading wordt uit de vrachtwagen gelost.
- De mensen kijken uit de luchtballon naar beneden.
- Het vliegtuig vliegt over de stad.
- De vader brengt zijn kinderen in de bakfiets naar
school.
- De vrouw tankt haar auto vol.
- De tractor rijdt door de straat.
- Het meisje rijdt met haar skateboard.
- De rijdt met een elektrische step naar zijn werk.
Slide 5 - Tekstslide
Maken
Opdracht 2
bladzijde 10 t/m 14
Slide 6 - Tekstslide
Lezen en maken
Opdracht 3
bladzijde 14 t/m 17
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
Woordenschat
Slide 8 - Tekstslide
Lesdoelen
In deze les leer je:
- Ik ken de betekenis van de themawoorden over vervoer.
- Ik begrijp wat vergelijkingen zijn.
Slide 9 - Tekstslide
Lezen
Uitleg 1: Woordenschat
bladzijde 18
Slide 10 - Tekstslide
Lezen
Opdracht 1: Themawoorden leren
bladzijde 18 en 19
Slide 11 - Tekstslide
Flitskaarten
Zoek de juiste betekenis bij het juiste woord.
. Klassikaal
. Tweetallen
Slide 12 - Tekstslide
Maken
Opdracht 2: Het juiste themawoord invullen
bladzijde 20 t/m 22
Slide 13 - Tekstslide
Maken
Opdracht 3: Het juiste themawoord gebruiken
Opdracht 4: Themawoorden en betekenissen verbinden
bladzijde 22 t/m 24
Slide 14 - Tekstslide
Pak je telefoon en log in.
Slide 15 - Tekstslide
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
Als je hebt betaald om tijdens een bepaalde periode
iets te ontvangen of te gebruiken.
A
De Spits
B
De vertraging
C
Het abonnement
D
Het openbaar vervoer
Slide 16 - Quizvraag
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
Tijdschema met daarin de vaste vertrektijden
van het openbaar vervoer.
A
De conducteur
B
De dienstregeling
C
De reisplanner
D
Het verkeer
Slide 17 - Quizvraag
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
Digitaal programma waarmee jij je reis met het openbaar vervoer kunt plannen.
A
De conducteur
B
De vertraging
C
Het vervoersbewijs
D
De reisplanner
Slide 18 - Quizvraag
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
Alle mensen en voertuigen die zich verplaatsen op de weg of stoep, of door de lucht of het water.
A
Het openbaar vervoer
B
Het verkeer
C
Het vervoersbewijs
D
De dienstregeling
Slide 19 - Quizvraag
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
Het verplaatsen van mensen, dieren of
spullen met een vervoersmiddel
A
Het vervoer
B
De spits
C
De conducteur
D
De reisplanner
Slide 20 - Quizvraag
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
Iemand die voor zijn beroep in de trein, bus, tram of metro vervoersbewijzen controleert en reizigers informeert.
A
De reisplanner
B
Het abonnement
C
De conducteur
D
De vertraging
Slide 21 - Quizvraag
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
Vervoersmiddelen waarvan iedereen tegen
betaling gebruik mag maken.
A
De spits
B
Het vervoer
C
Het abonnement
D
Het openbaar vervoer
Slide 22 - Quizvraag
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
De drukste uren in het verkeer.
A
De spits
B
Het vervoersbewijs
C
Het abonnement
D
De dienstregeling
Slide 23 - Quizvraag
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
Als je door omstandigheden later aankomt dan gepland.
A
De conducteur
B
De reisplanner
C
Het vervoer
D
De vertraging
Slide 24 - Quizvraag
Welk themawoord hoort bij de omschrijving?
Het bewijs dat je hebt betaald voor
een reis met het openbaar vervoer.
A
Het vervoersbewijs
B
De conducteur
C
De spits
D
De vertraging
Slide 25 - Quizvraag
Lezen
Uitleg 2: De vergelijking
bladzijde 25
Slide 26 - Tekstslide
Verschil tussen
letterlijk taalgebruik
en
figuurlijk taalgebruik
:
Slide 27 - Tekstslide
Verschil tussen
letterlijk taalgebruik
en
figuurlijk taalgebruik
:
Letterlijk taalgebruik
:
Figuurlijk taalgebruik
:
Slide 28 - Tekstslide
Verschil tussen
letterlijk taalgebruik
en
figuurlijk taalgebruik
:
Letterlijk taalgebruik
:
Er wordt bedoeld wat er staat.
Figuurlijk taalgebruik
:
Slide 29 - Tekstslide
Verschil tussen
letterlijk taalgebruik
en
figuurlijk taalgebruik
:
Letterlijk taalgebruik
:
Er wordt bedoeld wat er staat.
De muis eet kaas.
Figuurlijk taalgebruik
:
Slide 30 - Tekstslide
Verschil tussen
letterlijk taalgebruik
en
figuurlijk taalgebruik
:
Letterlijk taalgebruik
:
Er wordt bedoeld wat er staat.
De muis eet kaas.
Figuurlijk taalgebruik
:
Slide 31 - Tekstslide
Verschil tussen
letterlijk taalgebruik
en
figuurlijk taalgebruik
:
Letterlijk taalgebruik
:
Er wordt bedoeld wat er staat.
De muis eet kaas.
Figuurlijk taalgebruik
:
Er wordt iets anders bedoeld wat er staat.
Slide 32 - Tekstslide
Verschil tussen
letterlijk taalgebruik
en
figuurlijk taalgebruik
:
Letterlijk taalgebruik
:
Er wordt bedoeld wat er staat.
De muis eet kaas.
Figuurlijk taalgebruik
:
Er wordt iets anders bedoeld wat er staat.
Hij lacht als een boer met kiespijn.
Slide 33 - Tekstslide
Verschil tussen
letterlijk taalgebruik
en
figuurlijk taalgebruik
:
Letterlijk taalgebruik
:
Er wordt bedoeld wat er staat.
De muis eet kaas.
Figuurlijk taalgebruik
:
Er wordt iets anders bedoeld wat er staat.
Hij lacht als een boer met kiespijn.
Er wordt niet bedoeld dat een boer lacht als hij kiespijn heeft.
Slide 34 - Tekstslide
Verschil tussen
letterlijk taalgebruik
en
figuurlijk taalgebruik
:
Letterlijk taalgebruik
:
Er wordt bedoeld wat er staat.
De muis eet kaas.
Figuurlijk taalgebruik
:
Er wordt iets anders bedoeld wat er staat.
Hij lacht als een boer met kiespijn.
Er wordt niet bedoeld dat een boer lacht als hij kiespijn heeft.
Er wordt bedoeld dat
je met iemand meelacht terwijl je zelf geen reden hebt tot lachen.
Slide 35 - Tekstslide
Figuurlijk taalgebruik wordt een vergelijking genoemd.
De appel valt niet ver van de boom.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Elke dag een draadje is een hemdsmouw in een jaartje.
Slide 36 - Tekstslide
1. De appel valt niet ver van de boom.
2. Als de kat van huis is, dansen de
muizen op tafel.
3. Beter één vogel in de hand dan
tien in de lucht.
4. Onder één hoedje spelen.
De vergelijking De betekenis
Slide 37 - Tekstslide
1. De appel valt niet ver van de boom.
2. Als de kat van huis is, dansen de
muizen op tafel.
3. Beter één vogel in de hand dan
tien in de lucht.
4. Onder één hoedje spelen.
Een kind lijkt veel op zijn ouders.
De vergelijking De betekenis
Slide 38 - Tekstslide
1. De appel valt niet ver van de boom.
2. Als de kat van huis is, dansen de
muizen op tafel.
3. Beter één vogel in de hand dan
tien in de lucht.
4. Onder één hoedje spelen.
Een kind lijkt veel op zijn ouders.
Zonder toezicht zullen mensen doen wat ze willen.
De vergelijking De betekenis
Slide 39 - Tekstslide
1. De appel valt niet ver van de boom.
2. Als de kat van huis is, dansen de
muizen op tafel.
3. Beter één vogel in de hand dan
tien in de lucht.
4. Onder één hoedje spelen.
Een kind lijkt veel op zijn ouders.
Zonder toezicht zullen mensen doen wat ze willen.
Liever een beetje dan helemaal niets.
De vergelijking De betekenis
Slide 40 - Tekstslide
1. De appel valt niet ver van de boom.
2. Als de kat van huis is, dansen de
muizen op tafel.
3. Beter één vogel in de hand dan
tien in de lucht.
4. Onder één hoedje spelen.
Een kind lijkt veel op zijn ouders.
Zonder toezicht zullen mensen doen wat ze willen.
Liever een beetje dan helemaal niets.
In het geheim met iemand samenwerken.
De vergelijking De betekenis
Slide 41 - Tekstslide
Je bent zo sterk als een beer.
Letterlijk:
Figuur:
Slide 42 - Tekstslide
Je bent zo sterk als een beer.
Letterlijk:
Figuur:
Slide 43 - Tekstslide
Je bent zo sterk als een beer.
Letterlijk:
Figuur:
Slide 44 - Tekstslide
Maken
Opdracht 5: Vergelijkingen herkennen
bladzijde 26 en 27
Slide 45 - Tekstslide
Maken
Opdracht 6: Vergelijkingen zoeken in de tekst
bladzijde 28
Slide 46 - Tekstslide
Afsluiting
Pak je telefoon.
Slide 47 - Tekstslide
Kies per zin of de zin letterlijk of figuurlijk is bedoeld.
De mentor ziet Tim met zijn vader binnenlopen en zegt:
‘De appel valt niet ver van de boom'.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik
Slide 48 - Quizvraag
Kies per zin of de zin letterlijk of figuurlijk is bedoeld.
Kijk naar die appels, ze zijn allemaal uit de boom gevallen.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik
Slide 49 - Quizvraag
Kies per zin of de zin letterlijk of figuurlijk is bedoeld.
Kijk! We hebben muizen en ik zie ze zelfs door de kamer lopen!
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik
Slide 50 - Quizvraag
Kies per zin of de zin letterlijk of figuurlijk is bedoeld.
"Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel", riep de mentor toen hij terugkwam.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik
Slide 51 - Quizvraag
Kies per zin of de zin letterlijk of figuurlijk is bedoeld.
Stijn moet een schop onder zijn kont hebben, vindt zijn mentor.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik
Slide 52 - Quizvraag
Kies per zin of de zin letterlijk of figuurlijk is bedoeld.
Ik wil dat je nu eindelijk eens ophoudt met het schoppen
van je klasgenoten!
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik
Slide 53 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Deviant Starttaal Vooraf Op weg naar 1F Thema 1 Hoofdstuk 1
September 2024
- Les met
26 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
Starttaal vooraf - thema 1 - woordenschat 2
September 2024
- Les met
29 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
H 1: Woordenschat
Mei 2024
- Les met
43 slides
Mens & Maatschappij
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1,2
H 1: Woordenschat
11 dagen geleden
- Les met
43 slides
Mens & Maatschappij
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1,2
H 1: Woordenschat
September 2024
- Les met
49 slides
Mens & Maatschappij
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1,2
H2 Figuurlijk taalgebruik
September 2021
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
H2 Figuurlijk taalgebruik
September 2021
- Les met
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
H2 Figuurlijk taalgebruik
November 2022
- Les met
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2