Spelling thema 2 ww
Snel .... de kinderen zich aan
(kleden, verleden tijd)
(kleden, verleden tijd)
1 / 10
Onderdelen in deze les
Snel .... de kinderen zich aan
(kleden, verleden tijd)
(kleden, verleden tijd)
Slide 1 - Open vraag
Ik ... niet snel aan het koude water.
(wennen, verleden tijd)
(wennen, verleden tijd)
Slide 2 - Open vraag
Hij .... gisteren de vraag onjuist.
A
beantwoorde
B
beantwoordt
C
beantwoordde
D
beantwoort
Slide 3 - Quizvraag
Vandaag .... wij op het schoolplein.
(spelen, tegenwoordige tijd)
(spelen, tegenwoordige tijd)
Slide 4 - Open vraag
Vorige week .... jullie verkeerd.
(fietsen)
(fietsen)
Slide 5 - Open vraag
Het baasje ... de hond uit de sloot.
(redden, verleden tijd)
(redden, verleden tijd)
Slide 6 - Open vraag
De hond ... zomaar in de vieze sloot.
(springen, verleden tijd)
(springen, verleden tijd)
Slide 7 - Open vraag
Gelukkig kan de hond snel worden ... onder de douche.
(wassen)
(wassen)
Slide 8 - Open vraag
Pas na een halve dag is de hond weer helemaal ....
(opdrogen)
(opdrogen)
Slide 9 - Open vraag
Hoe vind je deze verwerking van spelling?
A
mwah
B
wel leuk
C
nooit weer doen
D
gaaf, vaker doen
