1.5 Samenhang: ontwikkeling en bevolkingsgroei

Deze week
Vandaag
1.5 Ontwikkeling en bevolkingsgroei
  • Herhaling 1.4
  • Uitleg 1.5
  • Werken aan opdrachten
  • TED talk

Woensdag
  • Herhalen 1.5
  • Start paragraaf 1.6
  • Kaartvaardigheden
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Deze week
Vandaag
1.5 Ontwikkeling en bevolkingsgroei
  • Herhaling 1.4
  • Uitleg 1.5
  • Werken aan opdrachten
  • TED talk

Woensdag
  • Herhalen 1.5
  • Start paragraaf 1.6
  • Kaartvaardigheden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 1.4
  • Je weet hoe je een land dat behoort tot het centrum, tot de semiperiferie en tot de periferie aan economische kenmerken kunt herkennen.
  • Je begrijpt dat een verschuiving in de internationale arbeidsdeling gevolgen heeft voor het centrum-periferiemodel.
  • Je begrijpt het verband tussen de verschillende economische patronen op de wereldkaart.

Slide 2 - Tekstslide

Rolverdeling
‘Noorden’: centrumlanden met hoogwaardige industrie en diensten.

‘Zuiden’:
  • Opkomende landen (BRICS-landen)
  • Middengroep
  • Achterblijvers

Hoe heeft een verschuiving in de internationale arbeidsverdeling gevolgen voor de rolverdeling binnen het wereldsysteem?

Slide 3 - Tekstslide

Achterblijvers
Wat is het kenmerk van een vicieuze cirkel?
De verschillende elementen versterken elkaar en houden elkaar in stand. Je kunt er zonder hulp van buiten niet uitbreken.


Slide 4 - Tekstslide

Nakijken
Nakijken:
1.4: Opdracht 1, 2a en 5 op pagina 14 van het werkboek.


Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen 1.5
  • Je kunt uitleggen hoe het wereldbeeld er voor een aantal demografische kenmerken uitziet.
  • Je kunt uitleggen hoe je een land dat behoort tot het centrum, tot de semiperiferie en tot de periferie aan demografische kenmerken kunt herkennen.
  • Je kunt uitleggen waarom arme landen een veel hoger geboortecijfer hebben dan de rijke landen.
  • Je begrijpt het verband tussen de verschillende demografische patronen op de wereldkaart.

Vaardigheden:
  • Je kunt een bevolkingsgrafiek lezen en interpreteren.
  • Je kunt de juiste kaartvaardigheden toepassen om een kaart te bestuderen (selecteren, lezen, indelen, vergelijken, verklaren) of om een kaart te maken.

Slide 6 - Tekstslide

Op welke twee manieren vindt bevolkingsgroei plaats?

Slide 7 - Tekstslide

Op welke twee manieren vindt bevolkingsgroei plaats?

Natuurlijke groei = geboortecijfer - sterftecijfer
Sociale groei = vestiging - vertrek

Noem in een ‘hoe-hoe’-zin de samenhang tussen welvaart, bevolkingsgroei.

Slide 8 - Tekstslide

Op welke twee manieren vindt bevolkingsgroei plaats?

Natuurlijke groei = geboortecijfer - sterftecijfer
Sociale groei = vestiging - vertrek

Hoe lager de welvaart, hoe hoger de natuurlijke bevolkingsgroei.

Slide 9 - Tekstslide

De bevolkingsgroei in Afrika is veel hoger dan in Europa. Wat is daar de voornaamste demografische reden voor?


Slide 10 - Tekstslide

De bevolkingsgroei in Afrika is veel hoger dan in Europa. Wat is daar de voornaamste demografische reden voor?

Demografisch: het geboortecijfer in Afrika is veel hoger.

In veel Europese landen ligt het vervangingscijfer al langere tijd onder de kritische waarde van 2,1 kind per vrouw. Toch groeit de bevolking nog. Welke twee oorzaken kun je daar voor noemen?
  • Er is een vestigingsoverschot
  • Er zijn in deze landen nu nog veel vrouwen in de vruchtbare leeftijd

Slide 11 - Tekstslide

Waarom is het geboortecijfer in arme landen veel hoger dan in rijke landen? Leg elke reden kort uit.
  • Verschil in leeftijdsopbouw
  • Verschil in opleiding
  • Invloed religie
  • Invloed cultuur
  • Verschil in zuigelingensterfte
  • Verschil in welvaart

De sociale omstandigheden zoals gezondheidszorg en voedselsituatie zijn in de arme landen sterk verbeterd, maar het geboortecijfer heeft zich daar nog niet bij aangepast zoals in de rijke landen, daardoor blijft de natuurlijke bevolkingsgroei relatief hoog.

Slide 12 - Tekstslide

Demografisch transitiemodel

Slide 13 - Tekstslide

fase 2
fase 3
fase 4

Slide 14 - Sleepvraag

Demografische druk:
De verhouding tussen de niet-actieve bevolking (0-20 en 65+) en de actieve bevolking.

In een land is de demografische druk 40%. Dat betekent: Van de 100 inwoners behoren er 40 tot de niet-actieve bevolking.

Groene druk: Hoog aandeel jongeren.
Grijze druk: Hoog aandeel ouderen.

Slide 15 - Tekstslide

In de drie landen is een hoge demografische druk, maar de reden is verschillend.

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen 1.5
  • Wat wordt bedoeld met demografische kenmerken?
  • Vertel iets over het wereldbeeld aan de hand van demografische kenmerken.
  • Leg uit hoe je een land dat behoort tot het centrum, tot de semiperiferie en tot de periferie aan demografische kenmerken kunt herkennen.
  • Waarom hebben arme landen een veel hoger geboortecijfer dan de rijke landen?

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
Aan de slag met:
1.5 Maak opdracht 3 op pagina 15 en opdracht 4 op pagina 16 van het werkboek.

Klaar? Check dan jouw antwoorden bij de docent.

Maak de hoofdvragen van 1.4 en 1.5 op pagina 18 en 19 van het werkboek.

Slide 18 - Tekstslide

Kijkvragen
Wat is de belangrijkste economische ontwikkeling in de wereld tussen 1960 en 2010?

Hoe zal volgens professor Hans Rosling de toekomst tot 2050 eruit zien en wat is het verband met de demografische ontwikkeling?
Voor de rijke landen?
Voor de semiperiferie?
Voor de periferie?

Wat vind je van het wereldbeeld dat Rosling schetst voor de toekomst: realistisch of niet-realistisch?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Deze week
Maandag
1.5 Ontwikkeling en bevolkingsgroei

Vandaag
  • Herhalen 1.5 (10 min.)
  • Start paragraaf 1.6 (10 min.)
  • Kaartvaardigheden (20 min.)
  • Door met opdrachten of werken aan PO (15 min.)

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen 1.5
  • Je kunt uitleggen hoe het wereldbeeld er voor een aantal demografische kenmerken uitziet.
  • Je kunt uitleggen hoe je een land dat behoort tot het centrum, tot de semiperiferie en tot de periferie aan demografische kenmerken kunt herkennen.
  • Je kunt uitleggen waarom arme landen een veel hoger geboortecijfer hebben dan de rijke landen.
  • Je begrijpt het verband tussen de verschillende demografische patronen op de wereldkaart.

Vaardigheden:
  • Je kunt een bevolkingsgrafiek lezen en interpreteren.
  • Je kunt de juiste kaartvaardigheden toepassen om een kaart te bestuderen (selecteren, lezen, indelen, vergelijken, verklaren) of om een kaart te maken.

Slide 22 - Tekstslide

Op welke twee manieren vindt bevolkingsgroei plaats?

Slide 23 - Tekstslide

fase 2
fase 3
fase 4

Slide 24 - Sleepvraag

Nakijken
1.5 opdracht 3 op pagina 15 en opdracht 4 op pagina 16 van het werkboek.
hoofdvragen van 1.4 en 1.5 op pagina 18 en 19 van het werkboek.

Slide 25 - Tekstslide

Leerdoelen 1.6
  • Je kunt omschrijven hoe het stedelijk wereldbeeld er uit ziet en zich ontwikkelt.
  • Je kunt de samenhang tussen ontwikkelingsgraad, verstedelijkingsgraad en verstedelijkingstempo uitleggen.
  • Je kunt uitleggen waarom de stedelijke patronen op de wereldkaart voortdurend veranderen.

Slide 26 - Tekstslide

Wereldwijd wonen steeds meer mensen in steden. Meer dan de helft van de mensen woont nu in de stad. Maar wat is een stad?

Bedenk twee problemen rond de definitie van een stad.
  • Bij hoeveel inwoners noem je een plek een stad?
  • Waar ligt de grens tussen stad platteland?

Slide 27 - Tekstslide

Bedenk twee problemen rond de definitie van een stad.
  • Bij hoeveel inwoners noem je een plek een stad?
  • Waar ligt de grens tussen stad platteland?

Slide 28 - Tekstslide

Paragraaf 1.4: Ontwikkeling en economie
Paragraaf 1.6: Ontwikkeling en verstedelijking

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de samenhang tussen ontwikkelingspeil, verstedelijkingsgraad en verstedelijkingstempo?
Schrijf op als algemene regel (gebruik hiervoor een hoe-hoe zin).

Slide 30 - Tekstslide

Kaartvaardigheden
Leerdoel: Je kunt de juiste kaartvaardigheden toepassen om een kaart te bestuderen (selecteren, lezen, indelen, vergelijken, verklaren) of om een kaart te maken.

Als je op de toets moet opschrijven op welke kaart je iets hebt gevonden moet je altijd achter het nummer van de kaart, het kaartvak vermelden!

Opdracht 5 op pagina 16 van het werkboek.

Examentraining opgave 2 - Indonesië (vraag 7, 8, 9 en 10) op pagina 12 en 13 van het werkboek.

Slide 31 - Tekstslide

Nakijken
Opdracht 5 op pagina 16 van het werkboek.

Slide 32 - Tekstslide

Nakijken
Examentraining opgave 2 - Indonesië (vraag 7, 8, 9 en 10) op pagina 12 en 13 van het werkboek.

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag
Werken aan het PO (alleen als je vragen hebt), anders:

Aan de slag met:
1.6 Maak opdracht 3 en opdracht 5 op pagina 17 van het werkboek.

Klaar? Check dan jouw antwoorden bij de docent.

Maak een samenvatting van paragraaf 1.1 t/m 1.3. Samenvatten niet jouw ding? Maak dan flashcards van de begrippen.

Alles al helemaal begrepen?
Bedenk dan zelf toetsvragen (en schrijf deze op!). Geef ook zelf antwoord op jouw vragen.

Slide 34 - Tekstslide