1.5 Samenhang: ontwikkeling en bevolkingsgroei

1.5 Samenhang: ontwikkeling en bevolking


H1 Wereldbeeld
Domein Wereld
H4
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

1.5 Samenhang: ontwikkeling en bevolking


H1 Wereldbeeld
Domein Wereld
H4

Slide 1 - Tekstslide


Nakijken par. 4

Slide 2 - Tekstslide

1
a  A, B, C, F
b  1 Periferie naar centrum, 2 Periferie naar centrum, 3 Centrum       naar periferie
c  Arme landen exporteren vooral grondstoffen en relatief      
     weinig industrieproducten. 

Slide 3 - Tekstslide

2
a Hoe hoger/lager het inkomen, hoe minder/meer mensen in de landbouw werken en hoe
meer/minder in de dienstverlening.

b

Slide 4 - Tekstslide

3
a Het platteland hoort in Rwanda tot de periferie. Van hieruit wordt de
    grondstof voor thee
geëxporteerd naar een centrumland waar de
    verwerking plaatsvindt.
b Het land ligt niet aan zee (vervoersprobleem). De thee moet via andere
    landen – Uganda en Kenia – per trein naar de haven van Mombassa in
    Kenia worden vervoerd (oplossing).

4

a Bijvoorbeeld: je kunt er niet op eigen kracht uitkomen. Of: het een is het gevolg van het
     ander.

b Eigen antwoord, maar zorg wel dat je er een logisch opgebouwd verhaal bij kunt vertellen. 

Slide 5 - Tekstslide

a  China is vooral een industrieland. Wanneer deze cijfers dalen is dat een    
     aanwijzing dat de industrie minder groeit en de economie dus afkoelt.  
b  C  
c  Als de Chinese economie afkoelt, is er minder vraag naar grondstoffen 
    (oorzaak). Het gevolg is dat grondstofexporterende landen hun inkomen zien 
    dalen (gevolg).  

6  
a  Centrum: een land of een deel van een land dat in de legendaklasse >115 of   
    meer valt. 
    Semiperiferie: een land of een deel van een land dat in de legendaklasse 85-
    100 valt.  
    Periferie: een land of een deel van een land dat in de legendaklasse minder 
    dan 70 valt.  
b  GB 90A/GB 88A. Hoe lager de welvaart, hoe hoger het percentage van de
     beroepsbevolking dat in de landbouw werkt.  
     GB 90C/GB 88C. Hoe lager de welvaart, hoe lager het percentage van de      
     beroepsbevolking dat in de diensten werkt.  
     GB 90E/GB 88E. Hoe lager de welvaart, hoe hoger het percentage werklozen. 
5

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je weet hoe het wereldbeeld er voor een aantal demografische kenmerken uitziet. 
  • Je weet hoe je een land dat behoort tot het centrum, tot de semiperiferie en tot de periferie aan demografische kenmerken kunt herkennen. 
  • Je begrijpt waarom arme landen een veel hoger geboortecijfer hebben dan de rijke landen. 
  • Je begrijpt het verband tussen de verschillende demografische patronen op de wereldkaart. 
  • Je kunt een bevolkingsgrafiek lezen en interpreteren. 
  • Je kunt de juiste kaartvaardigheden toepassen om een kaart te bestuderen (selecteren, lezen, indelen, vergelijken, verklaren) of om een kaart te maken.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Op welke twee manieren vindt bevolkingsgroei plaats?

Slide 9 - Tekstslide

Bevolkingsgroei
  • geboortecijfer – sterftecijfer = natuurlijke bevolkingsgroei 
  • vestiging – vertrek = sociale bevolkingsgroei 

Slide 10 - Tekstslide

Natuurlijke bevolkingsgroei
Wat betekenen de volgende begrippen en hoe bereken je dit:

  • Geboortecijfer
  • Sterftecijfer

Slide 11 - Tekstslide

Welk verband is er tussen welvaart en bevolkingsgroei?

Slide 12 - Tekstslide

Verschillen in bevolkingsgroei
Redenen:
  1. Demografisch
  2. Onderwijs
  3. Religie
  4. Cultuur
  5. Gezondheidssituatie
  6. Armoede

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Opdrachten

Maak 
Hoofdstuk 1
§ 5

Opdr. 1 t/m 6

Slide 15 - Tekstslide